Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
10 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie. De verdachte, geboren in 1989, heeft beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2015. Het nummer van de strafzaak is 21/003508-14. De verdachte heeft echter geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep. De Hoge Raad heeft op 10 januari 2017 geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, en dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.