Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 28 juni 2016 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper uit Amsterdam. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, zijn verschillende argumenten naar voren gebracht die de verdachte ondersteunen in zijn verzoek om het arrest van het hof te herzien.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, wat inhoudt dat hij van mening is dat de middelen die zijn ingediend niet voldoende zijn om het arrest van het hof te vernietigen. De raadsvrouwe heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ingediende middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 12 september 2017 het beroep verworpen. Dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.