ECLI:NL:HR:2017:2326

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
14/06197
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde is. De Hoge Raad heeft op 12 september 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 14/06197. De advocaat van de betrokkene, J.L. Baar, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, maar dat dit niet leidt tot cassatie van het beroep.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel de redelijke termijn is overschreden, dit geen rechtsgevolg met zich meebrengt in deze zaak. De overschrijding van de redelijke termijn zal worden gecompenseerd in de hoofdzaak, die samenhangt met deze ontnemingszaak.

De overige middelen die zijn ingediend, kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat deze middelen geen nadere motivering behoeven, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, en dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

12 september 2017
Strafkamer
nr. S 14/06197 P
AJ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 november 2014, nummer 20/001213-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[verdachte 1], gevestigd te [plaats] .

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J.L. Baar, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal vaststellen dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het vierde middel
2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nr. 14/06202 E, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
2.3.
Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 september 2017.