Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
12 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde is. De Hoge Raad heeft op 12 september 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 14/06197. De advocaat van de betrokkene, J.L. Baar, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, maar dat dit niet leidt tot cassatie van het beroep.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel de redelijke termijn is overschreden, dit geen rechtsgevolg met zich meebrengt in deze zaak. De overschrijding van de redelijke termijn zal worden gecompenseerd in de hoofdzaak, die samenhangt met deze ontnemingszaak.
De overige middelen die zijn ingediend, kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat deze middelen geen nadere motivering behoeven, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, en dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en uitgesproken ter openbare terechtzitting.