Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals bedoeld in artikel 285, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft telefonisch bedreigingen geuit aan de aangever in het kader van een financieel geschil. De verdachte heeft onder andere gezegd dat de aangever een probleem heeft als hij niet betaalt, dat hij de strot van de aangever dichtknijpt als de aangever in de buurt van de verdachte zou zijn, en dat hij met een paar man naar de aangever toekomt. Deze bedreigingen zijn van zodanige aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij de aangever een redelijke vrees kon ontstaan voor zijn leven.
De Hoge Raad heeft op 19 september 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet kan leiden tot cassatie, omdat het geen nadere motivering behoeft en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.