Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep, waarbij de Hoge Raad op 19 september 2017 uitspraak deed. De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, wegens diefstal door twee of meer verenigde personen. Het Hof had dit vonnis in hoger beroep vernietigd en de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden veroordeeld. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de advocaat R.J. van Eenennaam een middel van cassatie heeft voorgesteld.
De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit eerdere arresten over de eisen waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker moet voldoen om hoger beroep in te stellen. De schriftelijke volmacht voldeed niet aan de gestelde eisen, en bovendien was de verdachte noch een gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep verschenen. Hierdoor had het Hof de verdachte niet behoren te ontvangen in het hoger beroep. De Hoge Raad verklaart de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een correcte schriftelijke volmacht en de aanwezigheid van de verdachte of een gemachtigde raadsman tijdens de zitting. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de strikte eisen die aan de procedure voor hoger beroep worden gesteld, ter bescherming van de rechtsgang.