Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
14 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag. De feiten van de zaak zijn dat de verdachte, samen met anderen, meermalen op het hoofd en de rug van het slachtoffer heeft geschopt of getrapt terwijl het slachtoffer op de grond lag. Dit gebeurde op 14 februari 2017, en de Hoge Raad heeft het beroep in cassatie behandeld. De verdediging, vertegenwoordigd door de advocaten G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, heeft een schriftuur ingediend, maar de Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeert dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het beroep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom verklaart de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.