ECLI:NL:RBGEL:2025:5677

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/05/439233 / HA ZA 24-395
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil met betrekking tot dwangsommen en onrechtmatige beslaglegging

In deze zaak, die zich afspeelt in Arnhem, betreft het een langdurig burengeschil tussen twee partijen, aangeduid als eisers in conventie en gedaagde in conventie. De eisers, die buren zijn van de gedaagde, hebben een conflict dat al jaren voortduurt en dat heeft geleid tot meerdere juridische procedures. In een eerder vonnis van 14 juli 2021 zijn er verboden opgelegd aan de eisers, met de mogelijkheid van dwangsommen bij overtreding. De gedaagde heeft op 17 november 2023 een incident gemeld waarbij hij meent dat de eisers zich niet aan de eerdere uitspraak hebben gehouden, wat leidde tot het incasseren van een dwangsom. De eisers betwisten echter dat zij een dwangsom verschuldigd zijn en eisen terugbetaling van het geïncasseerde bedrag. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde ten onrechte de dwangsom heeft geïnd, omdat niet is vastgesteld dat de eisers de opgelegde verboden hebben overtreden. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers voor het grootste deel toe, inclusief de terugbetaling van de dwangsom en de proceskosten. De vorderingen van de gedaagde in reconventie worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/439233 / HA ZA 24-395 / 592/871
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser in conv 1] ,

2.
[eiser in conv 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers in conv] ,
advocaat: mr. M.H. Hogeman,
tegen
[gedaagde in conv],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. J.F. Verheijen.
De zaak in het kort
[eisers in conv] en [gedaagde in conv] zijn buren en hebben al jarenlang een conflict. Zij hebben diverse procedures gevoerd waarin rechterlijke uitspraken zijn gedaan. [gedaagde in conv] meent dat [eisers in conv] zich niet aan de uitspraak van deze rechtbank van 14 juli 2021 heeft gehouden en dat hij daardoor een dwangsom heeft verbeurd. [gedaagde in conv] heeft de dwangsom opgeëist en geïncasseerd door beslag te leggen op de AOW-uitkering van [eisers in conv] . [eisers in conv] stelt dat hij geen dwangsom aan [gedaagde in conv] is verschuldigd en wil zijn geld terug. De rechtbank oordeelt dat de dwangsom niet is verbeurd en dat [gedaagde in conv] deze aan [eisers in conv] moet terugbetalen. Voor toewijzing van de tegenvordering van [gedaagde in conv] dat [eisers in conv] wordt verboden pakketjes voor hem aan te nemen, is geen plaats.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 november 2024
- de akte overlegging aanvullende productie 6 van [gedaagde in conv]
- de akte overlegging aanvullende productie 33 van [eisers in conv]
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 1 april 2025.
1.2.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling is bepaald dat de zaak voor vonnis komt.

2.De feiten

2.1.
[eisers in conv] en [gedaagde in conv] zijn buren. [eisers in conv] is eigenaar van een tweetal percelen, plaatselijk bekend als [adres 1] en [adres 2] te Arnhem. [eisers in conv] woont in de woning aan [adres 1] . De woning aan [adres 2] wordt door [eisers in conv] verhuurd aan derden. [gedaagde in conv] is eigenaar van [adres 3] .
De woningen in de [adres 4] delen twee aan twee een portiek voorzien van een trap. [adres 3] deelt het portiek met [adres 5] .
2.2.
De percelen van [adres 2] en [adres 3] grenzen aan de achterzijde aan elkaar. [eisers in conv] en [gedaagde in conv] zijn al jarenlang verwikkeld in een geschil over (een ophoging op) de scheidsmuur tussen deze percelen, alsmede over de waterafvoer van het tuinappartement van [eisers in conv] en de schuur van [gedaagde in conv] . Vanaf 2012 hebben zij hierover meerdere bodemprocedures en procedures in kort geding gevoerd.
2.3.
In één van die procedures is bij vonnis van deze rechtbank van 14 juli 2021 kort gezegd geoordeeld dat [eisers in conv] onrechtmatig jegens [gedaagde in conv] heeft gehandeld door te proberen [gedaagde in conv] te mishandelen, hem nat te spuiten en door een hulppersoon (een klusjesman) op te dragen om de waterafvoer opnieuw aan te leggen in het dak van de schuur van [gedaagde in conv] . [1] Daarom heeft de rechtbank [eisers in conv] verboden om [gedaagde in conv] ‘
pijn te doen, aan te raken, (vloei)stoffen naar hem te werpen of spuiten en te bedreigen en te beledigen [2] . Tevens is [eisers in conv] verboden ‘
zich op het perceel van [gedaagde in conv] te bevinden of te dulden dat zijn hulppersonen zich op het erf van [gedaagde in conv] bevinden [3] . Voor iedere dag dat [eisers in conv] in strijd met één van deze verboden handelt, is [eisers in conv] veroordeeld om aan [gedaagde in conv] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 tot een maximum van € 25.000 is bereikt. [4]
2.4.
Het vonnis van 14 juli 2021 is op 4 augustus 2021 aan [eisers in conv] betekend met de aanzegging dat [eisers in conv] zich moet houden aan de hiervoor onder 2.3. vermelde verboden en veroordelingen.
2.5.
Tegen het vonnis van 14 juli 2021 heeft [eisers in conv] hoger beroep ingesteld. Op 6 juni 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van deze rechtbank van 14 juli 2021 bekrachtigd. [5]
2.6.
Op 17 november 2023 heeft een incident plaatsgevonden waarbij [eisers in conv] , de dochter van [eisers in conv] en [gedaagde in conv] betrokken waren. [gedaagde in conv] belde bij [eisers in conv] aan omdat bij [eisers in conv] een pakketje voor hem zou zijn afgegeven. Dit mondde uit in onenigheid.
2.7.
De dochter van [eisers in conv] heeft op diezelfde dag, 17 november 2023, bij de politie aangifte gedaan van mishandeling door [gedaagde in conv] . In het proces-verbaal van aangifte staat onder meer het volgende:
(…) Omstreeks 17.15 uur hoorde ik dat er werd aangebeld bij de voordeur. (…) Mijn vader deed de voordeur open. Ik hoorde dat er iemand op een dringende toon vroeg waar zijn pakketje was. Ik herkende deze stem direct als die van de buurman van mijn ouders. Dit betreft [gedaagde in conv] , (…). Ik hoorde mijn vader zeggen dat hij geen pakketje van hem had aangenomen. (…) Mijn vader deed vervolgens de deur dicht.
Toen de voordeur dicht was hoorde ik dat er direct (…) meerdere malen achter elkaar werd aangebeld. Ik had direct het idee dat het fout zou gaan waarop ik naar de deur ben gelopen. (…) Toen ik open deed zag ik dat de buurman beneden op de stoep stond. Ik zag dat hij zijn telefoon vast hield alsof hij mij aan het filmen was. Ik ben vanaf de voordeur toen een paar treden naar beneden gelopen en vroeg aan de buurman of hij mij aan het filmen was. Ik hoorde de buurman zeggen dat hij mij inderdaad aan het filmen was. (…) Ik heb toen tegen hem gezegd dat hij mij niet moest filmen. Met mijn armen maakte ik een soort zwaai richting zijn telefoon, ik kon echter niet bij de telefoon. Ik zag dat de buurman zijn hand waarin hij de telefoon vast hield direct naar achter bewoog om te voorkomen dat ik de telefoon kon pakken. Ik ben toen een stukje naar voren gelopen. Ik hoorde de buurman zeggen dat ik hem niet aan moest raken. Ik zei toen tegen hem dat ik hem helemaal niet aanraakte. Ik wilde alleen maar dat hij bij de voordeur van mijn ouders weg zou gaan. Ik zag en ik voelde dat de buurman mij een duw gaf met zijn onderarm. Ik zei toen tegen de buurman dat hij juist van mij af moest blijven. Voordat ik het wist zag en voelde ik dat ik een harde knal kreeg op de achterkant van mijn hoofd. Ik zag dat de buurman dit deed met een harde zwaaiende beweging met zijn arm. Ik voelde direct een hevige pijn op de achterzijde van mijn hoofd. Ik stond op dat moment gelijkvloers met de buurman op het trottoir. Ik hoorde later van mijn vader dat hij mij sloeg met de hand waarin hij zijn telefoon vast hield. De buurman is een stuk langer dan dat ik ben.
Nadat ik de klap had gekregen zag ik dat mijn vader mij probeerde weg te trekken van de buurman. Ik stond op dat moment tussen mijn vader en de buurman in. Ik zag dat de buurman op dat moment een slaande beweging maakte richting het hoofd van mijn vader. Ik zag dat door deze klap de bril van het hoofd van mijn vader viel. Om te voorkomen dat het zou escaleren tussen mijn vader en de buurman probeerde ik mijn vader weg te houden van de buurman. Op datzelfde moment kwam er ook een automobilist tussen ons in. Deze vrouw zei dat we moest kappen. Daarna ging alles uit elkaar (…) Ik zag dat de vriendin van de buurman de voordeur open deed en begon te filmen. Ik ben toen op haar afgelopen en vroeg of zij nu ook al begon te filmen. Op dat moment zag ik dat zij de voordeur hard dicht gooide.
Ik zag dat mijn vader zijn bril aan het zoeken was, deze vond ik kort daarna op de stoep. Nadat ik deze had gepakt zijn we naar binnen gegaan. We hebben toen ook direct de politie gebeld. (…)
2.8.
Na een eerder onjuist bevel van 31 januari 2024, heeft de deurwaarder op 1 maart 2024 een relaas van [gedaagde in conv] genaamd “agressie op 17 november 2023” aan [eisers in conv] betekend. In dat relaas staat onder meer het volgende:
Op 17 november 2023 (…) heb ik bij de familie [eisers in conv] aangebeld om een verkeerd bezorgd pakketje af te halen. (…) De eerste keer dat ik aanbel wordt de deur geopend door meneer [eisers in conv] en voordat ik de situatie kan uitleggen wordt de deur alweer dicht gedaan. Ik heb daarna nogmaals aangebeld en mijn telefoon de reactie van meneer [eisers in conv] gefilmd. (…) [eisers in conv] geeft opnieuw niet echt duidelijk antwoord en roept alleen maar “wanneer (…)”. Dan doet hij opnieuw de deur dicht, echter daarna deze direct weer open en komt de dochter van [eisers in conv] naar buiten en komt direct op mij af. (…) Ze (…) probeert mijn telefoon te pakken en begint vervolgens direct te schoppen te slaan. Ik probeer haar van mij af te duwen, terwijl ik in mijn rechterhand nog steeds mijn telefoon vasthoudt om te blijven filmen. Daarna schreeuwt ze dat ik van haar af moet blijven waarop ik antwoord dat zij van mij af moet blijven. Opnieuw begint ze te schoppen en te slaan en probeert ze mijn telefoon te pakken waarop ik snel mijn telefoon in mijn broekzak stop om mij uberhaupt tegen haar te kunnen verdedigen (…) Meneer [eisers in conv] die inmiddels ook naar beneden is gelopen begint dan ook mee te vechten en ik word door beide personen bont en blauw geslagen. (…) Inmiddels was er een andere buurvrouw uit de straat die probeert de zaak te sussen. (…) Uiteindelijk loopt de familie [eisers in conv] terug naar huis maar bij het passeren van onze voordeur gaat het opnieuw mis. Mijn partner staat op dat moment in de voordeur met haar telefoon in de hand te filmen. De dochter van [eisers in conv] roept dreigend “loop je ook weer te filmen? (…) en loopt vervolgens onze trap op, helemaal tot aan de voordeur, om mijn partner aan te vallen. Mijn partner gooit echter net op tijd de deur dicht (…)
2.9.
De deurwaarder heeft [eisers in conv] bij voormeld exploot van 1 maart 2024 aangezegd dat hij in strijd heeft gehandeld met de uitgesproken veroordeling zoals opgenomen in het vonnis van deze rechtbank van 14 juli 2021 en [eisers in conv] bevel gedaan om € 1.000,00 aan verbeurde dwangsom te betalen.
2.10.
[eisers in conv] meent dat hij geen dwangsommen verschuldigd is geworden en heeft niet betaald. Daarop heeft [gedaagde in conv] op 1 mei 2024 executoriaal beslag laten leggen onder de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de AOW-uitkering van [eisers in conv] voor een bedrag van € 1.338,93. [6]
2.11.
In mei 2024 heeft de SVB € 1.016,58 ingehouden op de AOW-uitkering van [eisers in conv] en in juni 2024 € 322,35, dus in totaal € 1.338,93. De SVB heeft deze bedragen overgemaakt aan de deurwaarder.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers in conv] vordert in conventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad;
voor recht verklaart dat [eisers in conv] op 17 november 2023 geen dwangsom heeft verbeurd;
voor recht verklaart dat [gedaagde in conv] op 1 mei 2024 onrechtmatig beslag heeft gelegd voor een beweerdelijk verbeurde dwangsom;
voor recht verklaart dat [gedaagde in conv] misbruik van recht heeft gemaakt;
[gedaagde in conv] veroordeelt tot betaling aan [eisers in conv] van een bedrag van € 1.338,93, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2024;
[gedaagde in conv] veroordeelt tot betaling aan [eisers in conv] van een bedrag van € 2.395,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden;
[gedaagde in conv] veroordeelt tot betaling aan [eisers in conv] van een bedrag van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2023;
[gedaagde in conv] veroordeelt tot betaling aan [eisers in conv] van een bedrag van € 18,35,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden,
een en ander met veroordeling van [gedaagde in conv] in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers in conv] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde in conv] kwam bij [eisers in conv] aan de deur om een beweerdelijk afgegeven pakketje op te halen. Dit mondde uit in een mishandeling van de dochter van [eisers in conv] . [eisers in conv] heeft enkel geprobeerd zijn dochter te ontzetten maar heeft [gedaagde in conv] niet aangeraakt. Het is juist [gedaagde in conv] die [eisers in conv] pijn heeft gedaan en zijn bril onherstelbaar heeft beschadigd. Hoogstens kan [gedaagde in conv] de dochter van [eisers in conv] een verwijt maken maar zij is geen partij bij het vonnis van de rechtbank van 14 juli 2021 en zij is ook geen hulppersoon van [eisers in conv] . Ook heeft [eisers in conv] zijn dochter niet opgedragen om het portiek bij de voordeur van [gedaagde in conv] te betreden. Bovendien is [eisers in conv] van mening dat het portiek aan de voorkant van de woning van [gedaagde in conv] niet tot diens perceel behoort als bedoeld in het vonnis van 14 juli 2021, anders zou [eisers in conv] de bewoners van [adres 5] nooit kunnen bezoeken gelet op het gedeelde portiek. [eisers in conv] verwijst hierbij naar een splitsingsakte. Gelet hierop is [eisers in conv] van mening dat hij de hem opgelegde verboden in het vonnis van 14 juli 2021 niet heeft overtreden en dat hij geen dwangsom heeft verbeurd. [gedaagde in conv] heeft zich volgens [eisers in conv] onrechtmatig gedragen door toch te (blijven) executeren en [gedaagde in conv] is schadeplichtig. Omdat [gedaagde in conv] de dwangsom onrechtmatig heeft geïnd, moet hij deze terugbetalen (€ 1.000,00) evenals de bij [eisers in conv] in rekening gebrachte executiekosten (€ 338,93) en moet hij de door [eisers in conv] gemaakte advocaatkosten als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging vergoeden (€ 2.395,80). Daarnaast vordert [eisers in conv] vergoeding van € 650,00 voor zijn door [gedaagde in conv] beschadigde bril, alsmede vergoeding van € 18,35 aan kosten voor het opvragen van de splitsingsakte.
3.3.
[gedaagde in conv] voert verweer. [gedaagde in conv] betwist dat hij onrechtmatig beslag heeft gelegd of misbruik van recht heeft gemaakt. Al eerder, op 17 april 2023, was een pakketje voor [gedaagde in conv] bij [eisers in conv] bezorgd. [gedaagde in conv] heeft het toen laten zitten maar op 10 november 2023 ontving hij bericht dat er weer een pakketje voor hem bij [eisers in conv] zou zijn bezorgd. [gedaagde in conv] heeft toen op 17 november 2023 wel geprobeerd dat pakketje op te halen. Dit mondde uit in een handgemeen waarbij [eisers in conv] [gedaagde in conv] persoonlijk heeft aangevallen wat heeft geleid tot aanraking en pijn. Ook heeft [eisers in conv] zijn dochter als hulppersoon het perceel van [gedaagde in conv] laten betreden zonder dat [eisers in conv] ingreep. Het portiek dat de dochter heeft betreden is gemeenschappelijk en behoort voor de helft toe aan [gedaagde in conv] . Daarmee heeft [eisers in conv] de verboden in het vonnis van 14 juli 2021 overtreden en verbeurt hij een dwangsom van € 1.000,00. [gedaagde in conv] betwist dat hij de bril van [eisers in conv] heeft beschadigd. Hij meent dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld zodat hij ook geen schadevergoeding verschuldigd is. Verder is volgens [gedaagde in conv] niet onderbouwd waarom de advocaatkosten schade zijn evenals de kosten voor de splitsingsakte. Het is de eigen keuze van [eisers in conv] om te gaan procederen. [gedaagde in conv] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers in conv] in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.4.
[gedaagde in conv] heeft een tegenvordering ingesteld. Hij vordert in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eisers in conv] verbiedt om een pakketje, brief of andere afleveringen bestemd voor [gedaagde in conv] in ontvangst te nemen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding met een maximum van € 5.000,00;
[eisers in conv] veroordeelt tot betaling van € 32,13;
[eisers in conv] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde in conv] legt naast het incident van 17 november 2023 aan de vordering ten grondslag dat [eisers in conv] eerder een op 17 april 2023 bij hem afgegeven pakketje voor [gedaagde in conv] niet aan [gedaagde in conv] heeft gegeven. Daarom moet [eisers in conv] de kosten van dit pakketje (€ 32,13) vergoeden. Ook wil [gedaagde in conv] dat [eisers in conv] niet langer pakketjes voor hem in ontvangst neemt.
3.6.
[eisers in conv] betwist dat hij op 17 april 2023 een pakketje voor [gedaagde in conv] in ontvangst heeft genomen. Hij is daarom geen kosten van dat pakketje aan [gedaagde in conv] verschuldigd. Bovendien heeft [gedaagde in conv] geen belang bij het gevraagde verbod want [eisers in conv] laat het wel uit zijn hoofd om iets voor [gedaagde in conv] in ontvangst te nemen. [eisers in conv] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde in conv] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eisers in conv] wil de door [gedaagde in conv] op zijn AOW-uitkering ingehouden dwangsom terug. Volgens [eisers in conv] had [gedaagde in conv] geen grond om de dwangsom te incasseren. [gedaagde in conv] voert aan dat [eisers in conv] zich niet aan de uitspraak van deze rechtbank van 14 juli 2021 heeft gehouden. Hierdoor is [eisers in conv] volgens [gedaagde in conv] de dwangsom wel verschuldigd geworden en was [gedaagde in conv] bevoegd tot executie van het vonnis van 14 juli 2021 over te gaan en de dwangsom te incasseren.
4.2.
Uitgangspunt is dat [gedaagde in conv] als executant de bevoegdheid toekomt de ten gunste van hem gewezen uitspraak van 14 juli 2021 ten uitvoer te leggen. Met het vonnis van 14 juli 2021 heeft [gedaagde in conv] immers een titel gekregen om de dwangsom ten uitvoer te leggen (artikel 611c, tweede volzin Rv) en hoeft hij daarvoor dus geen tweede procedure te voeren. Als in de executiefase tussen partijen onenigheid ontstaat in relatie tot de executie, kan een executiegeschil aanhangig worden gemaakt (artikel 438 Rv). Dit is echter niet mogelijk als de executie al is beëindigd, zoals hier het geval.
4.3.
Hoewel [eisers in conv] zich beroept op misbruik van recht door [gedaagde in conv] (artikel 3:13 BW), kan deze grondslag de vordering van [eisers in conv] niet dragen. De door [eisers in conv] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde in conv] misbruik van recht heeft gemaakt (vordering 3.) wordt dan ook afgewezen. Immers, in geval van misbruik van recht/ bevoegdheid, is niet in geschil of een dwangsom verbeurd is, maar staan bijzondere omstandigheden aan executie daarvan in de weg. [gedaagde in conv] kan zijn bevoegdheid tot executie pas misbruiken, als hem die bevoegdheid toekomt. Het is nu juist de vraag óf [gedaagde in conv] die bevoegdheid toekwam. De veroordeling tot betaling van de dwangsom is in het dictum onder 3.10. van het vonnis van 14 juli 2021 immers uitgesproken onder de opschortende voorwaarde dat [eisers in conv] handelt in strijd met de hoofdveroordelingen zoals vermeld in 3.7 en 3.9. van dat vonnis. Nu [eisers in conv] , anders dan [gedaagde in conv] , betoogt dat hij de aan hem in het vonnis van 14 juli 2021 opgelegde verboden niet heeft overtreden, is niet duidelijk of [gedaagde in conv] de bevoegdheid tot executie had. Als vast komt te staan dat [eisers in conv] de opgelegde verboden niet heeft overtreden, dan heeft [gedaagde in conv] de dwangsom ten onrechte geïncasseerd. [eisers in conv] heeft dan zonder rechtsgrond aan [gedaagde in conv] betaald zodat [eisers in conv] in dat geval gerechtigd is dit bedrag van [gedaagde in conv] als onverschuldigd betaald terug te vorderen (artikel 6:203 BW).
4.4.
Aangezien [eisers in conv] zich op de rechtsgevolgen beroept van zijn stelling dat hij de in de uitspraak van 14 juli 2021 opgenomen verboden niet heeft overtreden zodat hij geen dwangsom heeft verbeurd, is het [eisers in conv] die dit naar de normale regels van bewijsrecht moet aantonen. [eisers in conv] moet dus feiten of omstandigheden stellen waaruit blijkt dat hij op 17 november 2023 niet in strijd heeft gehandeld met de verboden in voormeld vonnis. De rechtbank moet dus beoordelen of de voorwaarden waaronder de dwangsom is verschuldigd, zijn vervuld [7] , waarbij de rechtbank nadrukkelijk niet tot taak heeft de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen [8] . De rechtbank moet de handelingen van [eisers in conv] toetsen aan de inhoud van de veroordeling, die door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg moet de rechtbank de in het dictum uitgesproken veroordeling lezen in verband met de daaraan voorafgaande overwegingen [9] en moet de rechtbank het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer nemen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel [10] . Bij de uitleg van de veroordeling mag de rechtbank de maatstaven van redelijkheid en billijkheid hanteren [11] , met name als de veroordeling in enigszins algemene bewoordingen is vervat.
4.5.
Zoals gezegd is tussen partijen in geschil of [eisers in conv] op 17 november 2023 heeft gehandeld in strijd met de hem opgelegde verboden. [gedaagde in conv] verwijt [eisers in conv] (a) dat hij hem op 17 november 2023 heeft aangeraakt waardoor hij pijn heeft geleden [12] en (b) dat [eisers in conv] zijn dochter het perceel van [gedaagde in conv] heeft laten betreden [13] . Dit wordt door [eisers in conv] ontkend.
(a)
Aanraken/pijn doen
4.6.
In het dictum van voormeld vonnis van 14 juli 2021 is het [eisers in conv] onder 3.7. onder meer verboden om [gedaagde in conv] pijn te doen of aan te raken. De strekking en de reikwijdte van deze veroordeling zijn in rov. 2.50. van dat vonnis toegelicht. Daarin is verwoord dat [eisers in conv] [gedaagde in conv] heeft proberen te mishandelen door met een schep naar de handen van [gedaagde in conv] te slaan en dat het mishandelen van een ander een onrechtmatige daad oplevert. Zowel de strekking en de reikwijdte als het doel van de veroordeling van [eisers in conv] om [gedaagde in conv] geen pijn te doen of aan te raken zijn daarmee duidelijk.
4.7.
De vraag is of [eisers in conv] op 17 november 2023 in strijd met dit verbod heeft gehandeld. [eisers in conv] stelt dat hij [gedaagde in conv] niet heeft aangeraakt en dat hij alleen zijn dochter heeft willen ontzetten (verwijderen uit haar positie). [14] Deze verklaring komt overeen met het proces-verbaal van aangifte dat op 17 november 2023 door de politie is opgemaakt naar aanleiding van een aangifte van de dochter van [eisers in conv] over mishandeling door [gedaagde in conv] . In dat proces-verbaal staat kort gezegd dat zij door [gedaagde in conv] werd mishandeld en dat haar vader ( [eisers in conv] ) heeft geprobeerd haar weg te trekken van de buurman ( [gedaagde in conv] ). Op dat moment stond zij tussen [gedaagde in conv] en [eisers in conv] in waarbij zij zag dat [gedaagde in conv] een slaande beweging maakte richting het hoofd van haar vader ( [eisers in conv] ). Daarop heeft zij haar vader ( [eisers in conv] ) weggehouden van [gedaagde in conv] en kwam een automobilist tussen beide waarna alles uit elkaar ging. Uit deze aangifte blijkt niet dat [eisers in conv] [gedaagde in conv] heeft pijn gedaan of aangeraakt met dat doel. Sterker nog, er staat in de aangifte dat het [gedaagde in conv] is geweest die een slaande beweging naar [eisers in conv] heeft gemaakt. [gedaagde in conv] stelt zijn eigen relaas hiertegenover. Dit eigen relaas van [gedaagde in conv] , dat eerst op 1 maart 2024 aan [eisers in conv] is betekend, luidt dat [gedaagde in conv] een handgemeen had met de dochter van [eisers in conv] en dat [eisers in conv] volgens hem begon mee te vechten. Dit eigen relaas van [gedaagde in conv] ondersteunt weliswaar het verbeuren van de dwangsom door [eisers in conv] maar is, gelet op de verklaring van die dochter van [eisers in conv] bij de politie heeft afgelegd over haar mishandeling door [gedaagde in conv] , onvoldoende om aan de verklaring van [eisers in conv] dat hij [gedaagde in conv] niet heeft aangeraakt of pijn gedaan, te twijfelen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de aangifte door een derde, de dochter van [eisers in conv] , is gedaan direct na het incident. Ook gaat deze aangifte over de wijze waarop zij mishandeld is door [gedaagde in conv] . De aangifte is dus niet gedaan met het doel te voorkomen dat haar vader ( [eisers in conv] ) een dwangsom zou verbeuren. Dit terwijl [gedaagde in conv] achteraf een eigen relaas heeft vastgelegd met het doel de dwangsom te kunnen incasseren. Hoewel [gedaagde in conv] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij zelf ook aangifte bij de politie zou hebben gedaan, heeft [gedaagde in conv] daarvan geen proces-verbaal overgelegd. Daar komt bij dat uit de door [gedaagde in conv] overlegde videobeelden evenmin blijkt dat [eisers in conv] hem heeft geslagen of aangeraakt. Dat [gedaagde in conv] op dat moment zijn telefoon had weggestoken, zoals hij zelf verklaard, maakt dat niet anders. Daarnaast is ondanks de eigen verklaring van [gedaagde in conv] dat hij door [eisers in conv] en zijn dochter ‘bont en blauw werd geslagen’, door [gedaagde in conv] ook geen medische verklaring in het geding gebracht waaruit de mishandeling door [eisers in conv] blijkt. [gedaagde in conv] heeft zijn verweer in zoverre onvoldoende onderbouwd.
4.8.
Gelet hierop komt niet vast te staan dat [eisers in conv] op 17 november 2023 heeft gehandeld in strijd met het verbod om [gedaagde in conv] pijn te doen dan wel aan te raken, zoals opgenomen onder 3.7. van het vonnis van 14 juli 2021.
(b)
Betreden perceel door hulppersoon
4.9.
In het dictum van voormeld vonnis van 14 juli 2021 is het [eisers in conv] onder 3.9. onder meer verboden om te dulden dat zijn hulppersonen zich op het erf van [gedaagde in conv] bevinden. De strekking en de reikwijdte van deze veroordeling zijn in rov. 2.52. van dat vonnis toegelicht. Daarin is verwoord dat [eisers in conv] onrechtmatig handelt als hij zonder toestemming het perceel dan wel de eigendommen van [gedaagde in conv] laat betreden. [eisers in conv] is op grond van artikel 6:170 lid 2 BW aansprakelijk als een derde in zijn opdracht ter uitvoering van werkzaamheden onrechtmatig handelt door het perceel of de eigendommen van [gedaagde in conv] te betreden. Dit in het licht van een incident waarbij een door [eisers in conv] ingeschakelde klusjesman het dak van [gedaagde in conv] had betreden. Hiermee zijn zowel de strekking en de reikwijdte als het doel van de veroordeling duidelijk in die zin dat [eisers in conv] niet mag dulden dat zijn klusjesmannen zich op het erf van [gedaagde in conv] begeven.
4.10.
De vraag is of [eisers in conv] op 17 november 2023 in strijd met dit verbod heeft gehandeld, in die zin dat [eisers in conv] niet zou hebben ingegrepen toen zijn dochter als zijn hulppersoon het perceel van [gedaagde in conv] zou hebben betreden, zoals [gedaagde in conv] hem verwijt. [15] Aangenomen dat de dochter van [eisers in conv] met het betreden van de trap in het portiek voor de woning van [gedaagde in conv] , het perceel van [gedaagde in conv] heeft betreden, komt niet vast te staan dat zij als hulppersoon van [eisers in conv] het erf van [gedaagde in conv] heeft betreden als bedoeld onder 3.9. van het vonnis van 14 juli 2021. Het portiek aan de voorzijde van de woning van [gedaagde in conv] is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als het erf zoals bedoeld onder 3.9. van het vonnis van 14 juli 2021. Uit de overwegingen in dat vonnis volgt dat dat verbod is opgelegd naar aanleiding van een geschil dat zich heeft afgespeeld in de achtertuin van [gedaagde in conv] , aan de achterzijde van de woning. Mede in het licht van de strekking en de reikwijdte als het doel van de veroordeling, ziet het verbod op dat deel van het perceel van [gedaagde in conv] dat als ‘erf’ is aangeduid. Bovendien is de dochter van [eisers in conv] geen hulppersoon als bedoeld in artikel 6:76 BW bij de uitvoering van een verbintenis van [eisers in conv] . Uit het proces-verbaal van aangifte van de dochter van [eisers in conv] blijkt immers dat zij richting de voordeur van [gedaagde in conv] liep omdat de vriendin van [gedaagde in conv] in de deuropening stond te filmen en de dochter van [eisers in conv] hiervan niet gediend was.
4.11.
Gelet hierop komt niet vast te staan dat [eisers in conv] op 17 november 2023 heeft gehandeld in strijd met 3.9. van het vonnis van 14 juli 2021, te weten in strijd met het verbod om te dulden dat zijn hulppersonen zich op het erf van [gedaagde in conv] bevinden .
4.12.
Kortom, hoewel [gedaagde in conv] met het vonnis van 14 juli 2021 een titel had om dwangsommen te incasseren, komt niet vast te staan dat [eisers in conv] de in dat vonnis opgelegde verboden heeft overtreden en de opschortende voorwaarde is vervuld. Daarmee komt ook niet vast te staan dat [eisers in conv] een dwangsom heeft verbeurd. Gelet hierop heeft [gedaagde in conv] de dwangsom van € 1.000,00 ten onrechte geïnd door middel van beslaglegging. Daarom wordt [gedaagde in conv] op grond van artikel 6:203 BW veroordeeld tot terugbetaling daarvan (een deel van vordering 4.). Bij een verklaring voor recht dat [eisers in conv] op 17 november 2023 geen dwangsom heeft verbeurd (vordering 1.) en een verklaring voor recht dat [gedaagde in conv] op 1 mei 2024 onrechtmatig beslag heeft gelegd (vordering 2.), heeft [eisers in conv] daarom geen belang meer (artikel 3:303 BW).
4.13.
Nu [gedaagde in conv] ten onrechte onder de SVB beslag heeft gelegd op de AOW-uitkering van [eisers in conv] , is [gedaagde in conv] op grond van artikel 6:162 BW ook gehouden de schade die [eisers in conv] daardoor lijdt, te vergoeden. Daarom wordt [gedaagde in conv] ook veroordeeld tot betaling van de niet betwiste (executie)kosten van € 338,93 (resterende deel van vordering 4.).
4.14.
Ook de niet betwiste wettelijke rente over het totaalbedrag van € 1.338,93 (€ 1.000,00 + € 338,93) wordt toegewezen vanaf 19 juli 2024 (datum dagvaarding). Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde in conv] eerder in verzuim was.
4.15.
[eisers in conv] vordert daarnaast vergoeding van € 2.395,80 aan advocaatkosten die hij heeft moeten maken in verband met de onrechtmatige beslaglegging, niet zijnde de proceskosten (vordering 5.). De rechtbank begrijpt dat het hier gaat om buitengerechtelijke kosten. Op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW komen redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking. Voor vergoeding van de daadwerkelijke advocaatkosten ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. De hoofdvordering tot terugbetaling van de dwangsom valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-Integraal 2013, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Omdat [eisers in conv] echter heeft nagelaten een omschrijving te geven van de voor zijn rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden, wordt de vordering afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de overgelegde urenspecificatie van zijn advocaat onvoldoende is gelet op de algemene omschrijvingen van de werkzaamheden en gelet op het feit dat deze ook ziet ook op kosten die niet onder het Besluit vallen, zoals kosten voor het opstellen van de dagvaarding. De kosten waarvan [eisers in conv] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De gevorderde vergoeding van de daadwerkelijke advocaatkosten van € 2.395,80 wordt daarom afgewezen.
4.16.
Ook de door [eisers in conv] gevorderde vergoeding van € 650,00 voor zijn beschadigde bril (vordering 6.) wordt afgewezen. Hoewel [eisers in conv] een factuur heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij op 22 augustus 2023 voor € 650,00 een nieuwe bril had aangeschaft, en [eisers in conv] stelt dat die bril door toedoen van [gedaagde in conv] zou zijn beschadigd, komt dit laatste niet vast te staan. Uit het enkele feit dat de dochter van [eisers in conv] bij haar aangifte bij de politie heeft verklaard dat de bril van haar vader ( [eisers in conv] ) door een klap van [gedaagde in conv] van zijn hoofd viel en dat zij de bril later op de stoep vond en heeft gepakt, blijkt niet dat deze bril daardoor onherstelbaar beschadigd is geraakt, zoals [eisers in conv] stelt [16] en [gedaagde in conv] betwist.
4.17.
De door [eisers in conv] gevorderde vergoeding van € 18,35 voor het opvragen van een splitsingsakte (vordering 7.) wordt eveneens afgewezen. [eisers in conv] baseert deze vordering op artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW en stelt dat dit redelijke kosten zijn ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat deze kosten noodzakelijk waren voor het vaststellen van schade of aansprakelijkheid.
4.18.
Omdat beide partijen in conventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.19.
[gedaagde in conv] vordert, gelet op het incident van 17 november 2023, dat [eisers in conv] op straffe van een dwangsom een verbod wordt opgelegd om pakketjes, brieven of andere afleveringen bestemd voor [gedaagde in conv] in ontvangst te nemen. Daarbij stelt [gedaagde in conv] dat [eisers in conv] niet alleen op 10 november 2023 maar ook op 17 april 2023 al een pakketje ter waarde van € 32,13 voor hem bij [eisers in conv] zou zijn bezorgd, welk pakketje [eisers in conv] nimmer aan [gedaagde in conv] heeft overhandigd. [gedaagde in conv] vordert daarom ook de waarde van het pakketje als schadevergoeding.
[eisers in conv] ontkent dat hij op 17 april 2023 of 10 november 2023 een pakketje voor [gedaagde in conv] heeft aangenomen.
4.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Weliswaar heeft [gedaagde in conv] een e-mail van GLS Bezorginformatie overgelegd van 17 april 2023, waarin staat dat op 17 april 2023 een pakketje zou zijn afgegeven bij ‘ [eiser in conv 1] ’ op nummer ‘83’, echter onduidelijk is aan wie GLS Bezorginformatie deze e-mail heeft gericht. Ook blijkt uit dit bericht niet dat het een aan [gedaagde in conv] geadresseerd pakketje betrof. Bovendien blijkt uit de eigen verklaring van [gedaagde in conv] dat hij niet de moeite heeft genomen om bij [eisers in conv] te informeren naar het voor hem bezorgde pakketje. [17] Daarmee komt niet vast te staan dat op 17 april 2023 een pakketje voor [gedaagde in conv] met een waarde van € 32,13 bij [eisers in conv] is bezorgd. De onder 2. gevorderde schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
4.21.
Daarnaast komt ook niet vast te staan dat [eisers in conv] op 10 november 2023 een pakketje voor [gedaagde in conv] heeft aangenomen. [gedaagde in conv] verklaart nota bene zelf dat achteraf is gebleken dat [eisers in conv] het pakketje inderdaad niet had ontvangen en dat de bezorger een fout had gemaakt met het afgeleverde adres [18] . Omdat dus niet vast komt te staan dat [eisers in conv] pakketjes van [gedaagde in conv] heeft aangenomen en [eisers in conv] uitdrukkelijke verklaart dat hij gelet op de ronduit slechte verstandhouding met [gedaagde in conv] niets voor hem in ontvangst neemt of zal nemen [19] , heeft [gedaagde in conv] geen belang bij het door hem onder 1. gevorderde verbod (artikel 3:303 BW). Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
4.22.
[gedaagde in conv] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers in conv] worden in reconventie begroot op:
- salaris advocaat
521,00
(2 punten × factor 0,5 × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
699,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot betaling aan [eisers in conv] van € 1.338,93, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 19 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conv] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 699,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
871

Voetnoten

1.Vonnis rechtbank Gelderland 14 juli 2021, rov. 2.50. en 2.52.
2.Vonnis rechtbank Gelderland 14 juli 2021, dictum onder 3.7.
3.Vonnis rechtbank Gelderland 14 juli 2021, dictum onder 3.9.
4.Vonnis rechtbank Gelderland 14 juli 2021, rov. 3.10.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 6 juni 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4745
6.te weten € 1.000,00 aan verbeurde dwangsom en in totaal € 338,93 aan executie- en betekeningskosten.
7.Vgl. HR 22 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:245, rov. 3.5.3
8.Vgl. HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431, rov. 3.3
9.Vgl. HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369
10.Vgl. HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1367 en HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3085, rov. 3.3
11.HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1367, rov. 4.4
12.Conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie 9 + 18
13.Conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie 9 + 19
14.Dagvaarding 32
15.Conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie 20 + 21
16.Dagvaarding 12
17.Conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie 16
18.Conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie 44
19.Conclusie van antwoord in reconventie 3 + 5