Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
26 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 12 februari 2016 is gewezen. De verdachte, geboren in 1984, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin hij werd veroordeeld voor valselijk opmaken van een RDW-formulier en oplichting door listige kunstgrepen. De advocaat van de verdachte, R.J. van Eenennaam, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 26 september 2017 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling van de verdachte door het Gerechtshof en onderstreept de toepassing van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, namelijk artikel 225, lid 1, en artikel 326, die betrekking hebben op valsheid in geschrift en oplichting.