ECLI:NL:HR:2017:2576

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
15/00111
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na diefstal met braak en de beoordeling van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met braak en had een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor de kosten van vervanging van een cilinderslot, die volgens het Hof rechtstreeks voortvloeiden uit de diefstal. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat er voldoende verband bestond tussen de schade en het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De Hoge Raad bevestigde dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beoordeling van de schadevergoeding.

Daarnaast werd in de zaak een derde middel behandeld dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden naar vier maanden en twee weken. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de straf, en verwierp het beroep voor het overige.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak om de schadevergoeding in het strafproces zorgvuldig te beoordelen, waarbij de relatie tussen de schade en het strafbare feit centraal staat.

Uitspraak

10 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 15/00111
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 december 2014, nummer 20/003228-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de duur van de strafoplegging, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de kosten van de vervanging van een cilinderslot zijn aan te merken als schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het onder 1 tenlastegelegde feit heeft geleden.
3.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder meer bewezenverklaard dat:
"1. hij op 5 juli 2012 te Sprundel, gemeente Rucphen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen
twee laptops en een hoeveelheid geld en
twee afstandsbedieningen en twee 3D brillen en
twee hoesjes (horende bij die 3D brillen) en een doosje van een I-Phone (met als inhoud oortelefoontjes) en
twee gespen en een televisie, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak."
3.2.2.
Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] het volgende in:
"Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [betrokkene 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden voor wat betreft de volgende posten:
a. gestolen geldbedrag ad € 85,00;
b. herstel computer, waarbij het hof het gevorderde bedrag zal matigen tot € 500,--;
c. vervangen cilinderslot ad € 114,95.
Het totaal toe te wijzen bedrag komt derhalve vast te staan op een bedrag ter hoogte van € 699,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld."
3.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij onder meer het volgende in:
"De benadeelde partij voert aan: (...) Ik heb gekeken wat er uit mijn woning weg was. Dat heb ik toen aan de politie doorgegeven. Ik kwam er pas op een later moment achter dat ik meer goederen miste. Al mijn sleutels bleken weg te zijn. Daarom heb ik ook nieuwe sloten laten zetten. Het cilinderslot was het slot van de voordeur."
3.3.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. (Vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256.)
3.4.
Bezien in het licht van de bewezenverklaring en hetgeen de benadeelde partij blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, geeft het oordeel van het Hof dat de door de benadeelde partij met betrekking tot het cilinderslot geleden schade in zodanig nauw verband staat met de bewezenverklaarde diefstal met braak door de verdachte, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
3.5.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier maanden en twee weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 oktober 2017.