Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
10 oktober 2017.
Hoge Raad
Op 10 oktober 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 16/03180. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die niet binnen de wettelijk gestelde termijn middelen van cassatie heeft ingediend. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2016 was behandeld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep, omdat de betrokkene niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.