Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
10 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1970. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 februari 2016. De verdachte werd vertegenwoordigd door advocaat M.M. Kuyp, die een schriftuur indiende. De Advocaat-Generaal G. Knigge concludeerde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.