ECLI:NL:HR:2017:272

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
16/01438
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vervallen door niet-tijdige betaling griffierecht in Aruba

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een hoger beroep dat was ingesteld door de verzoeker, wonende in Aruba. De verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerecht in eerste aanleg van Aruba, maar het hof had geoordeeld dat het hoger beroep was vervallen omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De verzoeker had het griffierecht pas op 18 juni 2015 betaald, terwijl de deadline hiervoor op 16 juni 2015 was. Dit leidde tot de vraag of het hof de sanctie van verval van het hoger beroep had mogen toepassen, gezien het feit dat er al een inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden.

De Hoge Raad oordeelde dat het verval van het hoger beroep van rechtswege plaatsvond, omdat de betaling van het griffierecht niet binnen de gestelde termijn had plaatsgevonden. De Hoge Raad verwierp de klachten van de verzoeker, die betoogde dat het hof de eisen van een goede procesorde had miskend door de zaak inhoudelijk te behandelen, ondanks de niet-tijdige betaling van het griffierecht. De Hoge Raad benadrukte dat de verzoeker niet mocht vertrouwen op de voortgang van het hoger beroep, aangezien het hof hem had geïnformeerd over de niet-tijdige betaling en de mogelijke gevolgen daarvan.

De Hoge Raad concludeerde dat de eisen van een goede procesorde in dit geval niet meebrachten dat het hof de sanctie van verval buiten toepassing had moeten laten. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde de verzoeker in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders waren begroot op € 853,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

Uitspraak

17 februari 2017
Eerste Kamer
16/01438
LZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende in Aruba,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
wonende in Aruba,
2. [verweerder 2] ,
wonende in Aruba,
3. EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ “REVEILLON ARUBA” N.V.,
gevestigd in Aruba,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerder] c.s.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak EJ 104 van 2015 van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 5 mei 2015;
b. de beschikking in de zaak EJ 104/15 - ghis 74619 - H 242/15 van het gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 15 december 2015.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

3.1
[verzoeker] is in hoger beroep gegaan van een tussen partijen gewezen beschikking van het gerecht in eerste aanleg van Aruba. [verweerder] c.s. hebben verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof zal verstaan dat het hoger beroep is vervallen aangezien [verzoeker] het vastrecht (hierna: griffierecht) niet tijdig heeft betaald. Voorafgaand aan de (eerste) mondelinge behandeling van de zaak heeft een lid van het hof partijen erop gewezen dat volgens het dossier het griffierecht niet tijdig is betaald – omdat dit niet uiterlijk op 16 juni 2015 was geschied, maar op 18 juni 2015 – en dat naar het voorlopig oordeel van het hof het hoger beroep is vervallen op de voet van art. 429o lid 1 Rv Aruba (hierna: RvA) in verbinding met art. 270 lid 5 RvA. Aan partijen is verzocht hieraan aandacht te schenken bij de mondelinge behandeling. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling een toelichting gegeven op de niet-tijdige betaling van het griffierecht en op zijn standpunt dat een sanctie achterwege behoort te blijven.
3.2
In de bestreden beschikking heeft het hof geoordeeld dat het hoger beroep is vervallen.
3.3.1
Onderdeel 1.a klaagt dat het hof heeft miskend dat het bepaalde in art. 429o lid 1 RvA in verbinding met art. 270 lid 5 RvA niet (meer) kan worden toegepast als het hof niet direct na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de grieven en de betaling van het griffierecht het hoger beroep vervallen heeft verklaard, en al een inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden.
3.3.2
Onderdeel 1.a is tevergeefs voorgesteld. Het verval van het hoger beroep op de voet van art. 429o lid 1 RvA in verbinding met art. 270 lid 5 RvA vindt van rechtswege plaats als de betaling van het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft plaatsgevonden. Noch uit de toelichting op art. 270 lid 5 RvA, noch uit andere door het hof bekendgemaakte regelingen, volgt dat het hof ertoe is gehouden om onmiddellijk na het verstrijken van de betalingstermijn voor het griffierecht vast te stellen dat het hoger beroep is vervallen. Ook HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3630, NJ 2016/33 biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Die uitspraak gaat over de uitleg van art. 127a Rv, ingevolge welke bepaling – anders dan bij art. 270 lid 5 RvA het geval is – de rechter de zaak moet aanhouden zolang het griffierecht niet is voldaan en de termijn van betaling nog loopt, en in geval van niet-tijdige betaling, behoudens een geslaagd beroep op de hardheidsclausule, het ontslag van de instantie moet uitspreken.
3.4.1
Onderdeel 1.b klaagt dat het hof de eisen van een goede procesorde heeft miskend door partijen, hoewel het griffierecht niet tijdig was betaald, toch te laten voortprocederen en de zaak inhoudelijk te behandelen door pleidooien te gelasten, en pas na de pleidooien te oordelen dat het hoger beroep was vervallen.
3.4.2
De eisen van een goede procesorde kunnen in een concreet geval meebrengen dat het hof de sanctie van art. 429o lid 1 RvA in verbinding met art. 270 lid 5 RvA buiten toepassing moet laten. Dat zal met name het geval zijn indien het hof, ondanks de niet-tijdige betaling van het griffierecht en het daaruit voortvloeiende verval van het hoger beroep, toch gelegenheid aan de desbetreffende procespartij heeft gegeven voor een verdere inhoudelijke proceshandeling, zoals het indienen van een processtuk of het houden van een pleidooi. In zodanig geval mag die procespartij in beginsel erop vertrouwen dat het hoger beroep aanhangig is en dat de door het hof toegelaten proceshandeling niet nodeloos zal blijken te zijn.
In het onderhavige geval mocht [verzoeker] zodanig vertrouwen echter niet hebben. Het hof heeft na indiening van de memorie van antwoord van [verweerder] c.s., maar voorafgaand aan de pleidooien, aan partijen te kennen gegeven dat het griffierecht door [verzoeker] niet tijdig was betaald en dat naar zijn voorlopig oordeel het hoger beroep was vervallen. Het hof heeft [verzoeker] terecht gelegenheid gegeven zich hierover uit te laten (vgl. HR 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7255, NJ 2012/230), en wel bij gelegenheid van het pleidooi. [verzoeker] wist derhalve dat de kans bestond dat het hof zou vaststellen dat het hoger beroep ingevolge art. 429o lid 1 RvA in verbinding met art. 270 lid 5 RvA was vervallen, zodat hij niet erop mocht vertrouwen dat het hoger beroep nog aanhangig was en dat het pleidooi (voor zover dat aan een inhoudelijke behandeling van de zaak gewijd was) niet nodeloos zou blijken te zijn. Uit het voorgaande volgt dat de eisen van een goede procesorde in dit geval niet meebrengen dat het hof de sanctie van art. 429o lid 1 RvA in verbinding met art. 270 lid 5 RvA buiten toepassing had moeten laten. Onderdeel 1.b faalt eveneens.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 853,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
17 februari 2017.