Uitspraak
wonende in Aruba,
wonende in Aruba,
wonende in Aruba,
gevestigd in Aruba,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een hoger beroep dat was ingesteld door de verzoeker, wonende in Aruba. De verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerecht in eerste aanleg van Aruba, maar het hof had geoordeeld dat het hoger beroep was vervallen omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De verzoeker had het griffierecht pas op 18 juni 2015 betaald, terwijl de deadline hiervoor op 16 juni 2015 was. Dit leidde tot de vraag of het hof de sanctie van verval van het hoger beroep had mogen toepassen, gezien het feit dat er al een inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden.
De Hoge Raad oordeelde dat het verval van het hoger beroep van rechtswege plaatsvond, omdat de betaling van het griffierecht niet binnen de gestelde termijn had plaatsgevonden. De Hoge Raad verwierp de klachten van de verzoeker, die betoogde dat het hof de eisen van een goede procesorde had miskend door de zaak inhoudelijk te behandelen, ondanks de niet-tijdige betaling van het griffierecht. De Hoge Raad benadrukte dat de verzoeker niet mocht vertrouwen op de voortgang van het hoger beroep, aangezien het hof hem had geïnformeerd over de niet-tijdige betaling en de mogelijke gevolgen daarvan.
De Hoge Raad concludeerde dat de eisen van een goede procesorde in dit geval niet meebrachten dat het hof de sanctie van verval buiten toepassing had moeten laten. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde de verzoeker in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders waren begroot op € 853,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.