Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
21 november 2017.
Hoge Raad
In deze zaak, die betrekking heeft op een beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is de geldigheid van de betekening van de aanzegging in cassatie aan de orde. De aanzegging werd uitgereikt aan de moeder van de verdachte op een adres waar de verdachte niet stond ingeschreven, terwijl er in het dossier nog twee andere adressen zijn vermeld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee concludeert dat de uitreiking van de aanzegging niet op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidt tot de beslissing dat de zaak van de rol moet worden gevoerd, zodat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een nieuwe aanzegging voor de behandeling van het cassatieberoep kan doen uitgaan. De conclusie van de Advocaat-Generaal bevat ook een verhandeling over de specifieke context van de betekening op Bonaire en de juridische positie van de Caribische delen van het Koninkrijk.