Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, gedateerd 17 december 2015, met nummer H 80/15. De verdachte, geboren in 1967, heeft geen middelen van cassatie ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 3 juli 2018. De raadsheer E.S.G.N.A.I. van de Griend heeft het arrest gewezen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De zaak betreft een vervolg op een eerdere rolbeslissing (ECLI:NL:HR:2017:2968) en is van belang voor de rechtsgang in het strafrecht, met name in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen. De Hoge Raad benadrukt het belang van het indienen van middelen binnen de gestelde termijnen, wat cruciaal is voor de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie.