Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 24 juni 2016, nr. 15/5776 ANW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene nabestaandenwet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Nabestaandenwet. De belanghebbende had niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland, wat complicaties met zich meebracht voor de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.
De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 24 november 2016 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet binnen deze termijn was voldaan, heeft de griffier op 28 december 2016 de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. De argumenten die de belanghebbende in haar brieven van 17 en 19 januari 2017 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat de belanghebbende niet in verzuim was.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.