Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
7 maart 2017.
Hoge Raad
Op 7 maart 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 17 juni 2015 werd gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1988, die in cassatie ging tegen het eerdergenoemde arrest met nummer 21/001765-14. De verdachte werd bijgestaan door advocaat O.N.J. Maatje uit Zaltbommel, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij werd opgemerkt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.