ECLI:NL:HR:2017:509

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
16/03516
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 18 mei 2016 een verdachte had veroordeeld voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1968, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat A.M. Smetsers. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep, zoals bepaald in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte, die zich baseerden op tegenstrijdige verklaringen en onvoldoende bewijs, niet overtuigend geacht. De uitspraak van de Hoge Raad is gepubliceerd in de rechtspraak en is relevant voor de toepassing van artikel 80a RO-zaken in het strafrecht.

Uitspraak

10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/03516
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 mei 2016, nummer 21/002096-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.M. Smetsers, advocaat te Nijmegen, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 januari 2017.
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , wonende [woonplaats] , woonplaats kiezende te (6511 PT) Nijmegen, aan de Nieuwstraat 16, ten kantore van zijn advocaat, mr. A.M. Smetsers, die door hem bepaaldelijk is gemachtigd dit cassatieschriftuur te ondertekenen en in te dienen;
Geeft eerbiedig te kennen:
Dat rekwirant van cassatie ter zake een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (met parketnummer: 21- 002096-14), uitgesproken op 18 mei 2016, het navolgende middel van cassatie voordraagt:
MIDDEL
Schending van het recht en/ of verzuim van vormen, in het bijzonder van de artikelen 350 Sv. en 359 Sv., omdat het bewezenverklaarde feit, inhoudende dat rekwirant zich schuldig zou hebben gemaakt aan mishandeling, gebaseerd is op (onderling) tegenstrijdige verklaringen (en overigens op verklaringen die tegenstrijdig zijn met objectieve bewijsmiddelen) te gevolge waarvan de bewezenverklaring ontoereikend, althans ondeugdelijk is gemotiveerd.
Toelichting
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna ook te noemen: “het Hof) oordeelde ten laste van rekwirant (hierna ook te noemen: “ [verdachte] ") dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan de hem (meer subsidiair) tenlastegelegde mishandeling. [verdachte] , immers, zou aangever (met kracht) geslagen hebben waardoor aangever pijn zou hebben geleden.
Blijkens de door het Hof opgestelde aanvulling ex artikel 365a jo. 415 Sr. op zijn arrest van 18 mei 2016 zijn ter zake door het Hof (limitatief) vier (4) bewijsmiddelen gebezigd, zijnde de aangifte van aangever van 16 september 2013,(1) de verklaring van getuige [getuige] van donderdag 3 oktober 2013,(2) de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] van 4 december 2013 (3) en een geneeskundige verklaring betreffende aangever van 30 september 2013. (4) (5)
[verdachte] meent dat het Hof daarmee acht geslagen heeft op een zéér beperkt deel van het strafdossier, waarmee het Hof voorbijgegaan is evidente tegenstrijdigheden tussen de aangifte en de nadere verklaring van aangever en voorts tussen de aangifte en de verklaringen van getuige [getuige] en medeverdachte. Daarnaast is zijdens [verdachte] erop gewezen dat de (belastende) verklaringen van aangever en getuige [getuige] zich niet laten verenigen met relevante omgevingsfactoren. Ter zake het volgende.
Uit de aangifte van 16 september 2013 (voor zover ten aanzien van [verdachte] relevant) volgt dat [verdachte] bij de bushalte uit de auto stapt en naar aangever vraag. Als aangever aangewezen wordt, loopt [verdachte] op aangever af en slaat [verdachte] aangever met gebalde vuist tegen zijn rechterkaak. Als aangever in elkaar duikt, slaan [verdachte] en medeverdachte aangever meermaals tegen het lichaam, aldus aangever.
Echter, uit zijn nadere verklaring van 31 oktober 2013 verklaart aangever dat [verdachte] (en medeverdachten) over het aangrenzende kermisterrein lopen terwijl ze op zoek zijn naar aangever. Ook zou [verdachte] aangever weliswaar verschillende keren hebben geslagen, maar de vuistslag tegen de kaak van aangever zou door medeverdachte gedaan zijn, niet door [verdachte] . Ter zake moge ik u verwijzen naar de aan het proces-verbaal terechtzitting gehechte pleitaantekeningen, meer in het bijzonder op hetgeen onder de punten 2.8 en 2.9 is opgenomen.
De verklaring van [getuige] , voorts, wijkt op een aantal punten af van de verklaringen van aangever. De aankomst van (mede)verdachte(n) verloopt anders en het geweld wordt op een andere wijze gepleegd. Gewezen wordt op de punten 2.10 tot en met 2.12 van bedoelde pleitaantekeningen.
Zijdens [verdachte] is erop gewezen - vide onder de punten 2.1 tot en met 2.5 van de pleitaantekeningen - dat juist deze verklaringen van [getuige] en van aangever zich onmogelijk laten verenigen met de relevante omgevingsfactoren en, overigens op het feit dat verbalisanten bij het doen van aangifte géén letsel waarnemen. Daarover later meer.
Uit de gebezigde verklaring van medeverdachte volgt dat zij - in het geheel - géén fysiek geweld heeft waargenomen. Dit standpunt is evident tegenstrijdig aan de verklaringen van aangever en [getuige] , maar kan niet zonder meer terzijde geschoven worden. In dat kader werd opgemerkt dat verbalisanten bij het doen van aangifte op 16 september 2013 uitdrukkelijk opmerken dat zij géén letsel waarnemen.
Deze opmerking is, aldus [verdachte] , niet zonder belang, uit de gebezigde medische verklaring van 30 september 2013 volgt, immers, dat twee (2) weken na het doen van aangifte wel uitwendig waar te nemen letsel zou zijn, zoals een zwelling aan de linker kaak,(6) een bloeduitstorting op de rechter onderarm en een bloeduitstorting en zwelling aan de rechter enkel.
Zijdens [verdachte] is uitdrukkelijk op deze tegenstrijdigheden gewezen, bovendien aangegeven dat de relevante omgevingsfactoren met zich brengen dat de verklaringen van aangever en [getuige] apert onaannemelijk zijn.
Deze tegenstrijdigheden zijn naar de mening van [verdachte] niet van ondergeschikt belang. Immers, [verdachte] stelt zich op het standpunt dat hij aangever niet geslagen heeft (en zich daarmee niet schuldig heeft gemaakt aan de litigieuze mishandeling). Aangenomen dat de verklaringen van aangever en [getuige] niet aannemelijk zijn en bovendien tegenstrijdig, ligt een bewezenverklaring niet in de rede.
In dat kader zij thans gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2006 (7) en, overigens, de daarmee samenhangende (en gevolgde) conclusie van mr. Vellinga.(8) Vast te stellen is dat in die zaak - evenals in de onderhavige zaak - het gerechtshof tegenstrijdige verklaringen tot bewijs bezigde, hetgeen met zich bracht dat de bewezenverklaring met onvoldoende redenen was omkleed.
MET VERZOEK
Op bovengenoemde grond verzoekt rekwirant uw Hoge Raad het bestreden arrest te vernietigen en terug te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (dan wel te verwijzen naar een aangrenzend Hof) ten einde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1. Als opgenomen op pagina 6 tot en met 8 van het stamproces-verbaal.
2 Als opgenomen op pagina 15 tot en met 17 van het stamproces-verbaal.
3 Als opgenomen op pagina 18 tot en met 21 van het stamproces-verbaal.
4 Als opgenomen op pagina 9 tot en met 11 van het stamproces-verbaal.
5 Die, overigens, niet als bewijs gebezigd is.
6 In zijn aangifte verklaart aangever dat hij tegen zijn rechter kaak geslagen is. Uit de medische verklaring volgt dat een zwelling is opgetreden bij de linkerkaak en in zijn volgende verklaring weet aangever niet meer te verklaren tegen welke kant van zijn gezicht werd geslagen.