In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte, geboren in 1986, in hoger beroep was veroordeeld. De Hoge Raad behandelt de vraag of de rechter de gemaakte proceskosten door de benadeelde partij moet begroten en of deze begroting een motivering behoeft. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, omdat het Hof had nagelaten de verdachte te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de benadeelde partij. De Hoge Raad oordeelt dat de begroting van de proceskosten een feitelijke beslissing is die geen motivering behoeft. Dit betekent dat het middel van de verdachte niet kan leiden tot cassatie, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Gerechtshof, waarbij de kosten door de benadeelde partij op nihil zijn begroot. De uitspraak benadrukt dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot de motivering van rechterlijke uitspraken niet van toepassing zijn op de beslissing omtrent het bedrag der kosten.