ECLI:NL:HR:2017:831

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
15/05774
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervanging van voorwaardelijke gevangenisstraffen door taakstraffen en de maatstaf voor omrekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraffen, die door het Hof zijn omgezet in taakstraffen. De Hoge Raad diende te beoordelen of het Hof hierbij de juiste maatstaf had gehanteerd voor de omrekening van de gevangenisstraffen naar taakstraffen. De verdachte had in cassatie aangevoerd dat het Hof ten onrechte niet was uitgegaan van de maatstaf van twee uren taakstraf per dag vrijheidsstraf. De Hoge Raad oordeelde dat noch artikel 22d, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, noch enige andere wetsbepaling de rechter verplicht om deze maatstaf te hanteren. De Hoge Raad benadrukte dat een redelijke wetsuitleg vereist dat de rechter geen vervangende hechtenis mag opleggen die de duur van de niet ten uitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt. Het beroep van de verdachte werd verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof.

Uitspraak

9 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/05774
SG/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 november 2015, nummer 22/001225-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof bij de vervanging van de gevangenisstraffen waarvan het de tenuitvoerlegging heeft gelast, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, niet is uitgaan van de omrekening van een dag vrijheidsbeneming naar twee uren taakstraf.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Voorts houdt het dictum van het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Den Haag van 11 april 2014, parketnummer 09-817988-14, te weten van een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen, te vervangen door: een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 2 (twee) weken hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Haarlem van 14 april 2014, parketnummer 15-018768-14, te weten van een gevangenisstraf voor de duur van één week, te vervangen door: een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 1 (één) week hechtenis."
2.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 14g, eerste en tweede lid, Sr:
"1. Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd het bepaalde in artikel 14f,
1º. gelasten dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
2º. al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
2. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 3º, gelasten. De artikelen 22b tot en met 22k zijn van overeenkomstige toepassing."
- art. 22c, eerste en tweede lid, Sr:
"1. Een taakstraf bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid. Het vonnis dan wel de strafbeschikking vermeldt het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis dan wel de strafbeschikking kan de aard van de te verrichten werkzaamheden vermelden.
2. De taakstraf duurt ten hoogste tweehonderdenveertig uren."
- art. 22d, eerste, tweede en derde lid, Sr:
"1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.
2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.
3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd."
2.4.
Ingevolge art. 14g, tweede lid, Sr kan de rechter een taakstraf gelasten in plaats van een last te geven tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf. Op grond van art. 22c, tweede lid, Sr bedraagt de duur van die taakstraf ten hoogste 240 uren. Anders dan het middel betoogt, dwingt noch art. 22d, derde lid, Sr noch enige andere wetsbepaling de rechter ertoe bij het gelasten van een taakstraf ter vervanging van een vrijheidsstraf zulks te doen aan de hand van de maatstaf van twee uren taakstraf per dag vrijheidsstraf. Wel brengt - zo is in onder meer HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:776, NJ 2014/207 beslist - een redelijke wetsuitleg mee dat het de rechter niet vrij staat om voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, op de voet van art. 22d Sr vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 mei 2017.