Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een toelatingsverzoek van een voormalig ondernemer in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De verzoekster had haar faillissement aangevraagd en diende een verzoek in om toegelaten te worden tot de WSNP. Een belangrijk aspect van deze zaak was het ontbreken van een verklaring over het minnelijk traject, zoals vereist onder artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet (Fw). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder het vonnis van de rechtbank Limburg van 29 november 2016 en het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 februari 2017, die relevant zijn voor de beoordeling van het cassatieberoep.
De Advocaat-Generaal J. Wuisman heeft in zijn conclusie tot verwerping van het cassatieberoep geadviseerd. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven.