Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
3 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het hof, dat dateert van 31 oktober 2016. De advocaat van de verdachte, J.C. Reisinger, stelde in de schriftuur dat er een middel van cassatie moest worden voorgesteld, omdat er een procedurefout was gemaakt in het hoger beroep. Het ging hierbij om de niet-naleving van artikel 51 (oud) van het Wetboek van Strafvordering, thans artikel 48 Sv, dat voorschrijft dat een afschrift van de appeldagvaarding naar de raadsvrouw van de verdachte moet worden verzonden.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde dat de bestreden uitspraak vernietigd moest worden en dat de zaak teruggeworpen moest worden naar het Gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kon worden berecht. De Hoge Raad oordeelde dat de gronden die in de conclusie van de Advocaat-Generaal waren vermeld, terecht waren voorgesteld. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
Dit arrest benadrukt het belang van de naleving van procesregels in het strafrecht, met name de communicatie naar de verdediging. De uitspraak is een bevestiging van de rechtsbescherming van de verdachte en de noodzaak voor een correcte procedurele afhandeling in hoger beroep.