ECLI:NL:HR:2018:1110

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
17/00372
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid ingevolge de Invorderingswet 1990 met betrekking tot vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van belanghebbende ingevolge de Invorderingswet 1990. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2016, waarin het hoger beroep van de Ontvanger tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over de beschikking tot aansprakelijkstelling van belanghebbende voor de vennootschapsbelasting van [BB] B.V. over het jaar 2009.

De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principale beroep en het buiten behandeling laten van het incidentele beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen in het principale beroep niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het incidentele beroep werd als kennelijk niet strekkend tot een gunstiger resultaat voor de Staatssecretaris beschouwd en verviel derhalve.

De Hoge Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak is aan de betrokken partijen meegedeeld.

Uitspraak

6 juli 2018
nr. 17/00372
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X1]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 20 december 2016, nr. 15/00215, op het hoger beroep van de Ontvanger tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 14/1669) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor de van [BB] B.V. geheven vennootschapsbelasting over het jaar 2009. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft tevens schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 29 september 2017 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het principale beroep in cassatie en het buiten behandeling laten van het incidentele beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:1015).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de in het principale en in het incidentele beroep voorgestelde middelen
2.1.
De middelen in het principale beroep kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.2.
Aangezien het incidentele beroep niet strekt tot verkrijging van een voor de Staatssecretaris gunstiger resultaat dan reeds uit ’s Hofs uitspraak voortvloeit, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging van ’s Hofs uitspraak zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidentele beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.