Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die in deze procedure werd bijgestaan door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de Hoge Raad zich moest buigen over de vraag of het middel van de betrokkene tot cassatie kon leiden. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat het middel, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen.
De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het inzicht biedt in de toepassing van de regels omtrent profijtontneming en de beoordeling van cassatiemiddelen.