Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1946, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat J.J.O. Zandt. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft op 20 november 2018 geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het ingestelde beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal, waarbij is vastgesteld dat de volmacht voor het instellen van het cassatieberoep niet op de juiste wijze was verleend. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een enkel e-mailbericht niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke volmacht. Voor het instellen van cassatie is vereist dat er een schriftelijke volmacht als bijlage bij de e-mail is gevoegd, wat in dit geval niet is gebeurd. De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat er geen verplichting bestond voor de medewerker van het Hof om de advocaat te informeren over de wijze van instellen van het beroep, aangezien van de advocaat mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de vereisten voor het aanwenden van rechtsmiddelen.