In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het cassatieberoep was gericht tegen de uitspraak van 10 oktober 2017, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 en een boetebeschikking aan de belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het voorgestelde middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.