Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
20 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 februari 2017 was gewezen. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in 1991, in cassatie is gegaan. De verdachte heeft echter geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, wat betekent dat hij niet kan worden ontvangen in zijn beroep. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de ontvankelijkheid van het beroep niet kan worden vastgesteld. De Hoge Raad heeft derhalve de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.