Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij was vervolgd voor het weigeren van medewerking aan een ademanalyseonderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had eerder al een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (LEMA) opgelegd gekregen voor een vergelijkbaar feit. De kern van de zaak was de vraag of de vervolging voor het weigeren van medewerking aan de ademanalyse in strijd was met het ne bis in idem-beginsel, dat verbiedt dat iemand voor hetzelfde feit twee keer wordt bestraft.
De Hoge Raad oordeelde dat de vervolging van de verdachte niet in strijd was met het ne bis in idem-beginsel. De Raad verwierp het verweer van de verdachte dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging. De Hoge Raad stelde vast dat de opgelegde LEMA niet als een straf in de zin van het strafrecht kan worden aangemerkt, en dat de vervolging voor het weigeren van medewerking aan de ademanalyse daarom niet leidt tot dubbele bestraffing. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan met verwijzing naar eerdere rechtspraak, waaronder ECLI:NL:HR:2018:23, en werd uitgesproken in het openbaar.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en Y. van den Brink, en de waarnemend griffier A. El Mokhtari was aanwezig. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de toepassing van het ne bis in idem-beginsel in het strafrecht, en verduidelijkt de reikwijdte van de LEMA in relatie tot strafvervolging.