ECLI:NL:HR:2018:495

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
16/05834
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van de verdachte zonder ingediende middelen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 8 juni 2016. De verdachte, geboren in 1990, heeft geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.

De Hoge Raad heeft op 3 april 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. De beslissing houdt in dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaart in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier H.J.S. Kea aanwezig was. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van tijdige indiening van middelen van cassatie door de verdachte.

Uitspraak

3 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/05834
EC/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 juni 2016, nummer 22/002841-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 april 2018.