ECLI:NL:HR:2018:502

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
17/01765
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beslag ex art. 94 Sv op auto onder klager t.z.v. verdenking van witwassen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een klaagschrift is ingediend door de klager. De klager had op 21 april 2016 een auto, een BMW, in beslag genomen gekregen tijdens een routinecontrole, zonder dat er op dat moment een verdenking tegen hem bestond. De klager stelde dat de inbeslagname onrechtmatig was, omdat er geen strafvorderlijk belang was en hij de auto dringend nodig had. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en oordeelde dat er onvoldoende grond was voor een verdenking van witwassen jegens de klager, mede gezien zijn verklaring en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor misdrijven.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelt dat het oordeel van de rechtbank niet zonder meer begrijpelijk is, gezien de argumenten van de Officier van Justitie en de waarde van de inbeslaggenomen auto. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 3 april 2018, met als voorzitter vice-president J. de Hullu en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage.

Uitspraak

3 april 2018
Strafkamer
nr. S 17/01765 B
NA/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 december 2016, nummer RK 16/1378, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzen of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel komt op tegen de gegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
"In het klaagschrift heeft klager het volgende aangevoerd. Op 21 april 2016 is onder klager een auto, BMW met kenteken [AA-00-AA] , in beslag genomen. De inbeslagname is echter onrechtmatig nu deze in beslag is genomen tijdens een routinecontrole zonder dat een verdenking aanwezig was. Hiernaast ontbreekt enig strafvorderlijk belang wat zich tegen teruggave van de auto verzet, wat tevens onrechtmatigheid van het beslag met zich mee brengt. Klager wordt hierdoor op een onnodige en disproportionele wijze getroffen, hetgeen in strijd is met artikel 1 EVRM. Klager heeft de auto dringend nodig en stelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat auto's in een relatief kort tijdsbestek al veel van hun economische waarde verliezen. Klager wordt onevenredig bezwaard door inbeslagneming en het voortduren hiervan. Klager verzoekt teruggave van de auto.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag dient te worden gehandhaafd. Er is sprake van een vermoeden van witwassen. Klager heeft geen legale inkomsten en legale geldstromen met betrekking tot de auto inzichtelijk gemaakt. Het noemen van enkele data waarop klager het casino heeft bezocht is niet voldoende om aan te tonen dat hij hieruit inkomsten heeft gehad waarmee hij de auto heeft gefinancierd. Het is, gelet op de verdenking witwassen, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen.
De raadsman heeft ter zitting gepersisteerd bij het standpunt dat er geen sprake was van een concrete verdenking ex artikel 27 Sv jegens klager op het moment dat de auto in beslag genomen werd. Het beslag is derhalve onrechtmatig, reden waarom het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv.
Uit het dossier blijkt dat het in beslag genomen goed ex artikel 117 Sv vervreemd is. Ingevolge artikel 117, vierde lid, Sv is het beslag op de verkregen opbrengst komen te rusten.
De raadsman heeft aangevoerd dat het beslag niet rechtmatig is gelegd, nu er ten tijde van de inbeslagneming geen sprake was van een verdenking jegens klager. De rechtbank overweegt dat de auto blijkens de kennisgeving van inbeslagneming in beslag is genomen, omdat verdachte verklaarde dat de auto van hem was, hij geen inkomen heeft en niet ingeschreven kon worden in Nederland. In een proces-verbaal van bevindingen is voorts nog aangegeven dat het de politie ambtshalve bekend is dat klager zich in het criminele circuit bevindt. De inbeslaggenomen auto betreft een BMW uit 2004, die uiteindelijk is vervreemd voor een bedrag van € 8.799,=.
De rechtbank is van oordeel dat, mede in het licht van de (relatief) beperkte waarde van de auto, het enkele feit dat klager zich volgens de politie in het criminele circuit bevindt en dat hij tegenover de politie heeft verklaard dat hij niet ingeschreven kan worden in Nederland en geen inkomen heeft, onvoldoende is voor een verdenking van witwassen ten aanzien van de auto. De inbeslagneming is daarom onrechtmatig. De rechtbank is van oordeel dat deze onrechtmatigheid tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. Hierbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat klager blijkens zijn strafblad niet eerder wegens misdrijven is veroordeeld en in zijn verhoor bij de politie heeft aangegeven wel over inkomsten te beschikken, namelijk winsten uit het casino.
De rechtbank zal het klaagschrift daarom gegrond verklaren en de teruggave gelasten van de verkregen opbrengst na vervreemding van de auto."
2.3.
In de onderhavige beklagprocedure heeft de klager aangevoerd dat geen redelijk vermoeden van schuld jegens hem bestond op het moment dat de auto onder hem in beslag werd genomen. In zo een geval dient de vraag of ten tijde van de inbeslagneming een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond, beoordeeld te worden met het oog op beantwoording van de vraag of een belang van strafvordering aanwezig is voor het voortduren van het beslag (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:142). Dat betekent dat de beklagrechter moet beoordelen of op basis van het dossier en hetgeen in raadkamer door de Officier van Justitie en door of namens de klager is aangevoerd - en derhalve uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift - jegens de klager een redelijk vermoeden van schuld aan de verweten gedraging kan volgen. Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv draagt daarbij een summier karakter, mede omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of ontnemingszaak te geven oordeel (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
2.4.
Gelet op hetgeen in de raadkamer door de Officier van Justitie is aangevoerd omtrent de door de klager tegenover de politie afgelegde verklaring alsmede gelet op de waarde van de inbeslaggenomen auto en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen, is het oordeel van de Rechtbank dat onvoldoende grond bestaat voor het aannemen van een verdenking van witwassen jegens klager, niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 april 2018.