Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Gelderlandvan 4 april 2017, nr. 16/4724, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 17 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 4 april 2017, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 17 november 2016 werd behandeld. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het cassatieberoep ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door belanghebbende waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens werd vermeld dat belanghebbende een verzoek om wraking had ingediend, maar dit verzoek was eerder op 30 maart 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en werd openbaar uitgesproken.