Uitspraak
1.Geding in cassatie
2. Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
3 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad heeft op 3 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 februari 2016. De verdachte, geboren in 1976, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, J.T.C.M. Crepin, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De kern van de zaak betreft de betekening van de appeldagvaarding. De Hoge Raad oordeelt dat de appeldagvaarding tevergeefs is aangeboden op het BRP-adres van de verdachte, zoals blijkt uit de ID-staten SKDB van 23 november 2015, 10 december 2015 en 5 januari 2016. De ID-staat SKDB van 29 april 2016 toont aan dat de verdachte in die periode op een ander adres stond ingeschreven. Dit roept het ernstige vermoeden op dat het oordeel van het Hof, dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, berust op een onjuiste feitelijke grondslag.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.