ECLI:NL:HR:2018:626

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
16/05443
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening inleidende dagvaarding en rechtsgeldigheid bij onbekende verblijfplaats verdachte

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding aan de verdachte, die geen bekende woon- of verblijfplaats had. De Hoge Raad behandelt de vraag of de dagvaarding rechtsgeldig is betekend, gezien de omstandigheden rondom het verblijfadres van de verdachte. De verdachte had bij zijn eerste politieverhoor een adres opgegeven, maar dit adres werd later als achterhaald beschouwd. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de omstandigheden waaronder kan worden aangenomen dat van een verdachte geen feitelijke woon- of verblijfplaats bekend is. Het Hof had geoordeeld dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig was betekend, ondanks dat de verdachte een ander adres had opgegeven. De Hoge Raad concludeert dat dit oordeel niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en verwijst de zaak naar de rolzitting voor verdere behandeling door de Advocaat-Generaal. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in situaties waarin de verblijfplaats van een verdachte onbekend is en de geldigheid van dagvaarding ter discussie staat.

Uitspraak

17 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/05443
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 juli 2016, nummer 23/000748-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.M. Witjens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank Haarlem is vernietigd, en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig is betekend. Het voert daartoe aan dat de inleidende dagvaarding had moeten worden uitgereikt op het adres [adres B] te Almere dat de verdachte bij gelegenheid van zijn eerste verhoor door de politie als verblijfadres heeft opgegeven.
2.2.
Zowel het vonnis in eerste aanleg als de bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
( i) een proces-verbaal van politie van 9 november 2013, voor zover voor de beoordeling van het middel, als verklaring van de verdachte inhoudende:
"V: (...) Op welk adres sta je ingeschreven?
A: Spoordreef 14B, 1315 GN Almere, dat is een postadres van het Leger des Heils.
V: Sinds wanneer sta je daar ingeschreven?
A: Al een tijdje, meer dan 8 maanden.
V: Op welk adres verblijf je?
A: [adres B] , [postcode] Almere.
V: Sinds wanneer verblijf je daar?
A: 6 maanden of zo, misschien iets langer.
V: Met wie verblijf je daar?
A: [betrokkene 1] .
V: Wat is jullie relatie?
A: Gewoon vrienden.
V: Wat is jouw burgerlijke staat?
A: Ik heb een relatie met [betrokkene 2] .
(...)
V: Maar je woont niet samen met haar?
A: Nee, het is een paar keer misgegaan tussen ons, en daarom verblijf ik nu ook bij [betrokkene 1] . Ik heb binnenkort een paar bezichtigingen.";
(ii) het dubbel van de inleidende dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 oktober 2015;
(iii) een akte van uitreiking inhoudende dat voormelde inleidende dagvaarding op 2 september 2015 tevergeefs is aangeboden op het adres Spoordreef 14B te Almere, vervolgens op 14 september 2015 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank omdat "de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde (...) niet bekend [is]" en op 14 september 2015 op grond van art. 588a Sv een afschrift van de inleidende dagvaarding is verzonden aan het door geadresseerde opgegeven adres;
(iv) een ID-staat SKDB van 14 september 2015 onder meer inhoudende dat:
- de verdachte met ingang van 8 november 2012 stond ingeschreven op het adres Spoordreef 14B te Almere;
- van de verdachte het adres [adres A] te Almere bekend is als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats, met als datum registratie 2 juni 2014;
- de verdachte met ingang van 16 oktober 2014 is "Vertrokken Onbekend Waarheen".
2.3.
Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de BRP, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op het uit de stukken blijkend – voor de hand liggend en niet door latere opgave achterhaald – adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats zou kunnen gelden (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.24 sub b).
2.4.
In de bestreden uitspraak ligt als oordeel van het Hof besloten dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig is betekend. In aanmerking genomen dat in de ID-staat SKDB, zoals hiervoor onder 2.2 sub (iv) weergegeven, het adres [adres A] te Almere is vermeld als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats met als datum registratie 2 juni 2014 en gelet op het feit dat de verdachte bij gelegenheid van zijn eerste verhoor door de politie op 9 november 2013 weliswaar het adres [adres B] te Almere heeft opgegeven als verblijfadres, maar daarbij vermeld heeft dat hij binnenkort een aantal bezichtigingen heeft, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat dit door de verdachte opgegeven adres [adres B] niet meer behoefde te worden aangemerkt als een uit de stukken blijkend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, nu het was achterhaald door latere opgave, die door het Hof kennelijk is opgevat als door de verdachte zelf gedaan te weten door opgave van voormeld adres [adres A] te Almere en de daaropvolgende vermelding "Vertrokken Onbekend Waarheen". Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk (vgl. HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2405).
2.5.
Het middel faalt in zoverre.
2.6.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over de voorgestelde middelen voor het overige. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 24 april 2018;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers enM.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 april 2018.