Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 18 maart 2016 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte. De verdachte, geboren in 1987, heeft instructies doorgegeven aan een medeverdachte met betrekking tot de zware mishandeling van een ander persoon, aangeduid als B. In ruil voor deze zware mishandeling heeft de verdachte geld in het vooruitzicht gesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij het middel niet tot cassatie kon leiden. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde tot verwerping van het beroep, en de raadsman heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak werd gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.