ECLI:NL:HR:2018:905

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
16/04504
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoedingsmaatregel in strafzaak met betrekking tot kosten aanwezigheid bij rechtszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het wegmaken van een stroomkabel, toebehorende aan de benadeelde partij [A] v.o.f. Het Hof had een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, maar de verdachte stelde dat de kosten voor aanwezigheid bij de rechtszaak niet als rechtstreekse schade konden worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat deze kosten niet in aanmerking konden worden genomen bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals vastgelegd in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft het bedrag van de schadevergoedingsplicht verminderd van € 4.952,10 naar € 4.537,50 en het aantal dagen vervangende hechtenis verlaagd van 59 naar 55 dagen. De beslissing van het Hof werd in zoverre vernietigd, maar het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

12 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/04504
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 augustus 2016, nummer 20/003552-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel die ten behoeve van de benadeelde partij [A] v.o.f. is opgelegd, te dien aanzien tot zodanige op art. 440 Sv berustende beslissing als de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd ten aanzien van kosten die volgens de steller van het middel vallen onder proceskosten, terwijl deze kosten niet gelden als rechtstreekse schade.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 oktober 2015 te Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een stroomkabel, toebehorende aan [A], waarbij verdachte die weg te nemen stroomkabel onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak."
2.2.2.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een 'voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' van de benadeelde partij [A] v.o.f., met bijlage. Dit voegingsformulier houdt onder meer in:
"4b. Gegevens over de schade
De totale schade bestaat uit de volgende posten:
Omschrijving Bijlagen Bedrag
Kabels en tracer nr 1 € 1.277,50
Herstellen kabeldiefstal nr 2 € 2.450,00
Overige kosten nr 3 € 1.224,60
(...)
Totaal € 4.952,10"
2.2.3.
De bij het voegingsformulier behorende bijlage houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Bijlage 3 Overige kosten
(...)
Aanwezigheid bij rechtszaak
1 man à € 65 per uur 5 x € 65,00 = € 325,00
Totaal te rijden KM 256 x € 0,35 = € 89,60
Schijndel – Maastricht"
2.2.4.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"Vonnis waarvan beroep
(...)
B.
met vervanging van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] V.O.F.
De raadsman heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Volgens de raadsman is onvoldoende gebleken dat [betrokkene 1], die het voegingsformulier benadeelde partij (als enige) heeft ondertekend, bevoegd was om de vordering namens de benadeelde [A] V.O.F. in te dienen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit bij het voegingsformulier benadeelde partij gevoegde uittreksels uit het Handelsregister Kamer van Koophandel blijkt het volgende.
[A] V.O.F. heeft als vennoten [B] en [C] B.V. [B] is de enige bestuurder van [C] B.V. en is als zodanig alleen/zelfstandig bevoegd namens [C] B.V. op te treden. [B] zelf heeft drie bestuurders, te weten [D] B.V., [E] B.V. en [F] B.V. De drie genoemde bestuurders zijn slechts gezamenlijk bevoegd om [B], en uiteindelijk dus ook [A] V.O.F., in rechte te vertegenwoordigen. Nu niet blijkt van een door de gezamenlijke bestuurders aan [betrokkene 1] verleende volmacht kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
Het hof ziet desondanks aanleiding verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen tot een bedrag van € 4.952,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2015. Verdachte is immers naar burgerlijk recht (artikel 6:166, eerste lid, BW) hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [A] V.O.F. door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Niet is gebleken dat deze schade reeds is vergoed aan de benadeelde partij.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [A] v.o.f.
Verklaart de benadeelde partij [A] v.o.f. in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A] v.o.f., ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.952,10 (vierduizend negenhonderdtweeënvijftig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 59 (negenenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene."
2.3.
Blijkens de toelichting op het middel wordt geklaagd over het kennelijke oordeel van het Hof dat onder het toegekende bedrag aan schadevergoeding de kosten betreffende "aanwezigheid bij rechtszaak" moet worden begrepen. Op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5 aangevoerde grond, moet het ervoor worden gehouden dat deze kosten zijn aan te merken als kosten als bedoeld in art. 592a Sv die niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel (vgl. HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653, NJ 2017/366). Het middel klaagt hierover terecht. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, het bedrag van de opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat verminderen evenals het aantal dagen van de vervangende hechtenis.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat en het aantal dagen vervangende hechtenis;
vermindert de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [A] v.o.f. tot een bedrag van € 4.537,50 en het aantal dagen hechtenis bij gebreke van betaling en verhaal tot 55 dagen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 juni 2018.