Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
12 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1980. Het beroep is ingesteld door de verdachte zelf, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de verdachte ontvankelijk was in zijn beroep. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep.