Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door het Openbaar Ministerie. De zaak betreft een economische strafzaak waarin het Hof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2015 een beslissing heeft genomen die door de Rechtbank op 12 juni 2014 was gegeven. De Rechtbank had de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging, maar het Hof oordeelde dat deze beslissing geen einduitspraak was in de zin van artikel 138 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad heeft het middel van cassatie dat door het Openbaar Ministerie was voorgesteld, gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van de Rechtbank wel degelijk als einduitspraak moet worden aangemerkt, waardoor er hoger beroep openstaat. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Hof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het verduidelijkt onder welke omstandigheden een beslissing van de Rechtbank als einduitspraak kan worden aangemerkt, en dat een mondelinge beslissing die is vastgelegd in een proces-verbaal, ook als einduitspraak kan gelden.