Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
29 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep. De verdachte, geboren in 1951, had beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 augustus 2006. De advocaat van de verdachte, R.P. Snorn, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. Echter, op 6 februari 2018 heeft de raadsman het middel ingetrokken. Dit leidde tot de vraag of de verdachte nog ontvankelijk kon worden verklaard in het cassatieberoep. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft op 29 januari 2019 geoordeeld dat, nu het middel is ingetrokken, de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.