ECLI:NL:HR:2019:115

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
16/05699
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag op geld in het kader van Belgisch rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin verlof werd verleend voor het overdragen van inbeslaggenomen geld aan de Belgische autoriteiten in het kader van een rechtshulpverzoek. De zaak betreft een familielid van de klaagster dat wordt verdacht van het exploiteren van hennepkwekerijen en diefstal van elektriciteit. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het inbeslaggenomen geld kan worden aangemerkt als stuk van overtuiging, zoals bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op het inbeslaggenomen geld, en wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2019.

Uitspraak

29 januari 2019
Strafkamer
nr. S 16/05699 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 15 november 2016, nummer RK 16/1756, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv in de zaak van:
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover die betrekking heeft op het inbeslaggenomen geld, in zoverre tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het inbeslaggenomen geld kan worden aangemerkt als stuk van overtuiging als bedoeld in art. 552p, tweede lid (oud), Sv niet toereikend is gemotiveerd.
2.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De beoordeling
De rechtbank staat voor de beoordeling of aan de rechter-commissaris verlof kan worden verleend om een aantal stukken van overtuiging ter beschikking te stellen van de officier van justitie ter fine van vestrekking aan mr. Meesen, onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Limburg (België).
Het verzoek omvat de volgende stukken:
- Enveloppe met geld
(...)
Bij de beoordeling van het verzoek om verlof heeft volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad als uitgangspunt te gelden dat, indien het verzoek is gegrond op een verdrag, aan dat verzoek ingevolge artikel 552k, eerste lid, Sv, zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder artikel 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
In dit geval is het verzoek gebaseerd op:
- het Beneluxrechtshulpverdrag
- het Europees Rechtshulpverdrag
- de Schengenuitvoeringsovereenkomst.
Artikel 552p Sv heeft betrekking op de overdracht van stukken van overtuiging en gegevensdragers. Stukken van overtuiging zijn voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Met betrekking tot de waarheidsvinding ten aanzien van de feiten waarvoor de doorzoeking en inbeslagneming zijn verricht, kunnen de goederen, vermeld op de lijst van in beslag genomen goederen naar het oordeel van de rechtbank worden overgedragen.
De rechtbank overweegt dat bij de - beperkte - toetsing in het kader van een verzoek om verlof voldoende lijkt te zijn dat de inbeslaggenomen voorwerpen een rol kunnen spelen in de waarheidsvinding, hoe klein en onbetekenend die rol wellicht ook is. Ook wanneer stukken van overtuiging anders dan in overwegende mate kunnen dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid, verzet noch het verdrag noch de wet zich tegen verlofverlening. Het rechtshulpverzoek behoeft daarom geen gegevens te bevatten waaruit valt op te maken in welke mate de stukken van overtuiging aan de waarheidsvinding kunnen bijdragen.
Het verzoek kan derhalve de - beperkte - toetsing doorstaan, zodat het kan worden ingewilligd zoals hiervoor overwogen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de klaagschriften van [betrokkene] en [betrokkene 1] ongegrond moeten worden verklaard nu het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag."
2.3.
Het oordeel van de Rechtbank dat het inbeslaggenomen geld kan worden aangemerkt als stuk van overtuiging als bedoeld in art. 552p, tweede lid (oud), Sv dat kan dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft, is niet toereikend gemotiveerd (vgl. HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1069). Het middel klaagt daarover terecht.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing omtrent het inbeslaggenomen geld;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 januari 2019.