Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 1 november 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift en witwassen. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten J. Kuijper en M.C.J. Teurlings, heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij zij onder andere heeft geklaagd over de afwijzing van getuigenverzoeken en de verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ingediende middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen.