ECLI:NL:HR:2019:1192
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot redelijke termijn en immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende, een persoon uit [Z], had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 augustus 2018. Het Hof had de naheffingsaanslag bevestigd, maar de belanghebbende was van mening dat de redelijke termijn van berechting was overschreden en dat hij recht had op een vergoeding van immateriële schade en wettelijke rente over het griffierecht.
De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende beoordeeld. Het middel dat zich richtte tegen het oordeel van het Hof over de redelijke termijn slaagde, omdat de Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een verknochtheid van zaken. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte het verzoek om vergoeding van wettelijke rente had verworpen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar alleen voor zover het betreft de beslissingen over de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente daarover.
De Hoge Raad heeft de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 3.000 en heeft bepaald dat de wettelijke rente over deze schadevergoeding gaat lopen vanaf vier weken na de datum van de uitspraak van het Hof. Tevens zijn de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de rechten van belanghebbenden op schadevergoeding bij overschrijding van deze termijn.