ECLI:NL:HR:2019:1194

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
19/00105
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van een eerder arrest inzake betalingsonmacht en griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had een verzoek ingediend tot herziening van het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018, nummer 18/02748. Dit verzoek was gebaseerd op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht dat verschuldigd was voor het herzieningsverzoek. De belanghebbende had eerder jaaropgaven overgelegd van de Sociale Verzekeringsbank, maar het beroep op betalingsonmacht werd afgewezen omdat niet voldaan was aan de geldende criteria. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 26 maart 2019 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Ondanks een verzoek om uitstel van betaling, werd het griffierecht niet voldaan. De griffier heeft de belanghebbende vervolgens in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht. Hierdoor werd het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard op basis van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00105
Datum12 juli 2019
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het verzoek van belanghebbende tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 21 december 2018, nr. 18/02748, ECLI:NL:HR:2018:2409.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het voor het herzieningsverzoek verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
In de zaak 18/02748, waarvan thans herziening wordt verzocht, heeft belanghebbende op 22 augustus 2018 een verklaring overgelegd, met jaaropgaven van de door de Sociale verzekeringsbank in 2017 aan belanghebbende en haar fiscale partner op grond van de AOW uitgekeerde bedragen. Naar aanleiding van die verstrekte gegevens is het beroep op betalingsonmacht bij brief van 21 maart 2019 afgewezen, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is in die brief meegedeeld dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 maart 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht ter zake van het verzoek tot herziening en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Bij brief van 18 april 2019 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van betaling van het verschuldigde griffierecht. De griffier heeft dat verzoek bij brief van 19 april 2019 afgewezen. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier heeft belanghebbende bij brief van 7 mei 2019 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 9 mei 2019 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het verzoek tot herziening moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.