Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 november 2017. De zaak betreft een schietincident in een brandgang achter een café in Amsterdam, waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, zoals omschreven in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1987, heeft geen middelen van cassatie ingediend. Hierdoor is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, wat in strijd is met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit heeft geleid tot de beslissing dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep. De uitspraak is gedaan door raadsheer E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.