ECLI:NL:HR:2019:1340

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
19/02155
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake herziening WIA-uitspraak en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het cassatieberoep was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 april 2019, nummer 16/7723 WIA, die betrekking had op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2016, nummer 14/4340 WIA, en een verzoek om schadevergoeding. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de partij zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02155
Datum13 september 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 april 2019, nr. 16/7723 WIA, betreffende een verzoek tot herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2016, nr. 14/4340 WIA en een verzoek om schadevergoeding.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2019.