Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
1 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift dat is ingediend door de verdachte tegen een dagvaarding wegens de verdenking van het valselijk opmaken en gebruiken van een brief met betrekking tot de arbeids- en rusttijden van buitenlandse werknemers, zoals bedoeld in artikel 225, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze cassatieprocedure, waarbij het beroep van de verdachte werd verworpen. De zaak was eerder behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 21 augustus 2017 een beschikking had gegeven in deze kwestie. De advocaat van de verdachte, R.W.J. Kerckhoffs, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is in overeenstemming met de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering en de regels van de Raad voor de Rechtspraak.