Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
12 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Openbaar Ministerie had cassatie ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging van de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal van een fiets. De zaak draaide om de vraag of het gebruik van een lokfiets door de politie rechtmatig was. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte door de lokfiets was uitgelokt tot het plegen van diefstal, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het OM.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het gebruik van lokmiddelen door de politie. Het gebruik van een lokfiets is in principe niet onrechtmatig, mits de verdachte niet tot andere handelingen wordt gebracht dan waarop zijn opzet al gericht was, en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet worden geschonden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had onderbouwd dat de verdachte niet al op het idee was gekomen om de fiets te stelen voordat hij de lokfiets aantrof. De omstandigheden die het Hof had vastgesteld, leidden niet tot de conclusie dat de verdachte niet reeds op diefstal was gericht.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt de grenzen van het gebruik van lokmiddelen door de politie en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de omstandigheden in elk individueel geval.