Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
5 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte, geboren in 1981, had op 1 april 2016 een appelakte en appelschriftuur ingediend tegen een vonnis van 22 maart 2016. De Hoge Raad oordeelt dat de grieven tijdig zijn ingediend, binnen de termijn van 14 dagen na het instellen van het beroep. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeert tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht.
De Hoge Raad stelt vast dat het oordeel van het Hof, dat er geen schriftelijke bezwaren zijn opgegeven, onbegrijpelijk is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof en wijst de zaak terug, zodat het hoger beroep opnieuw kan worden behandeld. Dit arrest is gewezen op 5 februari 2019 door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.