Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 februari 2018. De verdachte, geboren in 1973, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling. De zaak betreft het aanwezig hebben van hennep, waarbij de verdachte een tas met gedroogde henneptoppen onder een geparkeerde auto had gelegd. De Hoge Raad moest zich buigen over twee belangrijke vragen: of er sprake was van onherstelbaar vormverzuim door de politie, die een postpakket van de verdachte had geopend zonder wettelijke basis, en of de waarneming van de verbalisant, die stelde dat de verdachte de tas onder de auto had gelegd, geloofwaardig was.
De verdediging voerde aan dat het vormverzuim moest leiden tot strafvermindering, maar de Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De beslissing werd genomen zonder nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.