ECLI:NL:HR:2019:1800

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
19/03414
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van veroordeling wegens passieve niet ambtelijke omkoping

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1948, was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift en het aannemen van een gift in strijd met de goede trouw. De Hoge Raad had eerder het beroep in cassatie tegen deze veroordeling niet-ontvankelijk verklaard. De aanvrager verzocht om herziening op basis van nieuwe informatie over zijn financiële positie, die volgens hem niet bekend was ten tijde van de eerdere uitspraak. Hij stelde dat, indien deze informatie wel bekend was geweest, het Hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen, met name een lagere geldboete.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde informatie niet kan worden aangemerkt als een nieuw gegeven in de zin van artikel 457, eerste lid aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verduidelijkte dat onder een 'minder zware strafbepaling' moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt, en dat dit niet betekent dat de rechter een andere sanctie kan opleggen. Gezien deze overwegingen werd de aanvraag tot herziening afgewezen, en werd geconcludeerd dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder herziening kan plaatsvinden en bevestigt de eerdere veroordeling van de aanvrager.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03414 H
Datum19 november 2019
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 februari 2014, nummer 20/000654-12, ingediend door J.J. Serrarens, advocaat te Beek LB,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank ’s‑Hertogenbosch van 7 februari 2012 - de aanvrager ter zake van 2. “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en 3. “het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een geldboete van € 250.000,-, subsidiair 365 dagen hechtenis, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest ingestelde beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard bij arrest van 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1980.

2.Eerdere herzieningsaanvraag

De aanvrager heeft eerder herziening gevraagd van voormelde veroordeling. Die aanvraag is door de Hoge Raad bij arrest van 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1308 afgewezen.

3.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Het aangevoerde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Daarbij verdient opmerking dat onder “een minder zware strafbepaling” in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder valt niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2019.