Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.Eerdere herzieningsaanvraag
3.De aanvraag tot herziening
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
19 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1948, was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift en het aannemen van een gift in strijd met de goede trouw. De Hoge Raad had eerder het beroep in cassatie tegen deze veroordeling niet-ontvankelijk verklaard. De aanvrager verzocht om herziening op basis van nieuwe informatie over zijn financiële positie, die volgens hem niet bekend was ten tijde van de eerdere uitspraak. Hij stelde dat, indien deze informatie wel bekend was geweest, het Hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen, met name een lagere geldboete.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde informatie niet kan worden aangemerkt als een nieuw gegeven in de zin van artikel 457, eerste lid aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verduidelijkte dat onder een 'minder zware strafbepaling' moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt, en dat dit niet betekent dat de rechter een andere sanctie kan opleggen. Gezien deze overwegingen werd de aanvraag tot herziening afgewezen, en werd geconcludeerd dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder herziening kan plaatsvinden en bevestigt de eerdere veroordeling van de aanvrager.