Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat J. Kuijper. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene werd beschuldigd van medeplegen van het verstrekken en aanwezig hebben van hennep. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de methode van eenvoudige kasopstelling en abstracte voordeelsberekening met betrekking tot hennep behandeld. Een belangrijk aspect van de uitspraak is dat contante stortingen die vóór 4 september 2012 zijn gedaan, niet mogen worden meegenomen in de eenvoudige kasopstelling. Dit is van belang voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De middelen die door de betrokkene zijn ingediend, konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen.