Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
26 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de geldigheid van een dagvaarding in hoger beroep na een wijziging van het aanvangstijdstip van de terechtzitting. De verdachte, geboren in 1972, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 april 2017. De advocaat van de verdachte, E.E.W.J. Maessen, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 26 maart 2019 geoordeeld dat de wijziging van het aanvangstijdstip naar een later moment op dezelfde dag geen grond biedt voor nietigheid van de dagvaarding. De raadsman heeft de verdachte geïnformeerd over deze wijziging, waardoor de Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van een schending van de rechten van de verdachte. Het beroep wordt verworpen, en de Hoge Raad stelt dat het middel niet leidt tot cassatie, zonder verdere motivering, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.